1.   sediment zn. 'bezinksel, afzetting'
categorie:
leenwoord
Nnl. sediment 'bezinksel, droesem; grondsap van vloeistoffen' [1824; Weiland] zoals in De affiniteiten in werking ..., opbruischingen, dampen, sedimenten, nederstortingen en opheffingen [1836; WNT nederstorten].
Al dan niet via Frans sédiment 'natuurlijke afzetting of bezinksel door wind, water, ijs e.d.' [1715; TLF] ontleend aan Neolatijn sedimentum 'id.' [eind 17e eeuw; Rey], betekenisuitbreiding bij klassiek Latijn sedimentum 'bezinksel', afgeleid van sedēre 'zitten, vastzitten, zinken, beklijven'. In niet-geologische betekenis was het woord al eerder in het Frans bekend als medische term sediment 'bezinksel van urine' [1564; TLF].
De Deense geoloog Nicolaus Steno (1638-1686) legde als eerste de structuur van de aardkorst bloot en geldt daarmee als de grondlegger van de stratigrafie, de geologische deelwetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van gelaagde gesteenten en sedimenten. Door de grote belangstelling voor zijn werk werd het woord internationaal verspreid.
Fries: sediment


  naar boven