1.   -isch achterv. in bn. van vreemde herkomst
categorie:
leenwoord
Mnl. in nydisch 'afgunstig, jaloers' [1477; Teuth. wangonstich]; vnnl. in hoerisch, ketterisch, overspelisch [alle 1569; WNT], wtlandisch 'buitenlands' [1573; Thes.], eerdisch 'aards' [1590-99; WNT], geschiedisch 'historisch' [1604; WNT], (al-)modisch [1682; WNT Supp. aanbreien].
Deze en vele andere 16e-, 17e- en sporadisch nog 18e-eeuwse woorden op -isch met een stam die meestal een Germaanse herkomst heeft, zijn alle ontleend aan het Hoogduits. Daarin is -isch /iš/ klankwettig ontwikkeld uit pgm. *-isk-, een klank die in het Nederlands via sch is geassimileerd tot s. Het inheemse equivalent van -isch is dus het bijvoeglijke achtervoegsel -s zoals in hemels, speels, stuurs e.d.
Van de vele vroege ontleningen op -isch zijn de meeste in de loop van de tijd ingeruild voor een inheemse variant op -sch, later gespeld -s, of op -ig of voor een ander neologisme. Voor de hierboven genoemde voorbeelden zijn dat: nijdig, hoerig, ketters, overspelig, buitenlands, aards, historisch, modieus. De weinige woorden die wel zijn overgebleven, behoren tot de bijbelse taal, bijv. afgodisch, of, zoals evangelisch en profetisch, passen in een van de categorieën waarin alle 19e- en 20e-eeuwse woorden op -isch vallen, namelijk afleidingen van a) stam- en volksnamen: Belgisch, Frankisch, Gotisch, Semitisch; b) toponiemen: Arabisch, Aziatisch, Dorisch, Scandinavisch; c) eigennamen: draconisch, homerisch; d) andere persoonsaanduidingen van uitheemse herkomst: gigantisch, poëtisch, pedagogisch, socialistisch; en e) andere Romaanse woorden op Latijn -icus, Frans -ique etc. (veelal zelf weer ontleend aan Griekse woorden op -ikós): chemisch, elektrisch, fantastisch, kritisch, lyrisch, technisch, typisch. In al deze categorieën is -isch productief; zie voor verscheidene woorden uit de categorieën c, d en e de afzonderlijke ingangen in dit woordenboek.
Voor de 19e-eeuwse woorden op -isch kan men vaak nog ontlening aan het Duits veronderstellen, maar de veelheid aan zulke ontleningen maakte dat het achtervoegsel onderdeel werd van het Nederlandse taaleigen. Bij de latere woorden op -isch kan men daarom niet of slechts met veel moeite vaststellen welke ontleningslijn precies gevolgd is, aangezien Frans -ique en Engels -ic in het Nederlands door suffixsubstitutie ook -isch worden.
De meeste Duitse ontleningen op -isch zullen via de schrijftaal zijn ontleend. In het Nederlands kreeg de -sch (Duits /š/) dan ook een spellinguitspraak, namelijk die van de inheemse -sch die al eeuwenlang als /s/ werd uitgesproken. De spelling -isch werd in 1954 niet vereenvoudigd tot -ies, zoals mensch wel werd vereenvoudigd tot mens.


  naar boven