1.   incontinent bn. 'niet in staat urine of ontlasting op te houden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. alleen het zn. incontinentie 'wulpsheid' [1650; Hofman]; nnl. incontinentie 'het niet in staat zijn urine of ontlasting op te houden' [1847; Kramers], dan het bn. incontinent 'zijn urine niet kunnende ophouden' [1950; van Dale].
Ontleend aan medisch Neolatijn incontinens (genitief incontinentis) 'niet in staat urine of ontlasting op te houden'. De klassiek-Latijnse betekenis van het woord is algemener '(zich) niet beheersend' ; het is een afleiding met het voorvoegsel in- 2 'niet' van het verl.deelw. van continēre 'bijeenhouden, in een bepaalde toestand houden', zie container.
Incontinentia kon in het klassiek Latijn ook de urine betreffen, Plinius spreekt over incontinentia urīnae. De betekenis spitste zich in het christelijk Latijn echter toe op de vleselijke lusten en die betekenis kwam het ook in de Romaanse talen en het Engels terecht: bijv. Frans continent 'kuis' (in deze betekenis nu verouderd), continence 'kuisheid', incontinence 'onkuisheid' [alle eind 12e eeuw; Rey]. Ook in het Nederlands heeft continent 'kuis, onthoudend' [1650; Hofman] bestaan, maar het is nooit algemeen geworden. Pas vanaf de 18e eeuw verschijnt in de moderne talen ook de medische betekenis. Gezien de aard van die betekenis komt vooral incontinent voor, het woord continent 'de uitscheiding wel kunnende beheersen' is alleen een medische term.


  naar boven