1.   boemerang zn. 'terugkerende werpknots; iets dat zich tegen iemand keert'
categorie:
leenwoord
Nnl. boomerang "eene soort van werptuig van de inboorlingen van Australië" [1912; Kuipers], boemerang 'iets dat zich tegen iemand keert' [1947; WNT Aanv.].
Via Engels boomerang [1827; OED] overgenomen uit een Australische inheemse taal, waarin het een vorm als womur-râng [1798; OED] heeft. In het Nederlands is de spelling -oe- tegenwoordig aangepast aan de uitspraak. De overdrachtelijke betekenis 'iets dat averechts werkt' komt al in het Engels voor [1845; OED].
Fries: boemerang


  naar boven