Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

2141 tot 2150 van 3068

1 ... 301 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2121 | 2131 | 2141 | 2151 | 2161 ... 2451 ... 2761 ... 3061

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



latoen
latrine
latuw
laudanum
laudatie
lauden
laureaat
laurier
lauw
lauwer

lauweren

lava
lavabo
laveloos
lavement
laven
lavendel
laveren
lawaai
laweit
lawine


2141.   lauweren
categorie:
geleed woord
Zie: lauwer
2142.   laveloos
categorie:
geleed woord
Zie: laven
2143.   laveren ww. 'zigzag tegen de wind in zeilen'
categorie:
geleed woord
Mnl. loveren 'zigzag tegen de wind in zeilen' in met haren scepen ... louerende recht in den wijnt 'met hun schepen laverend recht tegen de wind in' [1328-50; Rijmkroniek], laveren in die ... laveren die straten over als een scip dat laveert 'die (beschonkenen) zwalken over de straten als een laverend schip' [1437; MNW-P]; vnnl. laveeren, loeveeren 'zwalken, zijwaarts wenden, zigzag tegen de wind in varen' [1599; Kil.].
Loveren, loeveeren is een afleiding met -eren van loef 'zijde die naar de wind is toegekeerd', met overgang -o- > -a- in voortonige klinker, zoals in bazuin.
Aan het Nederlands ontleend: mnd. laveren 'laveren' (waaruit door ontlening nhd. lavieren); ne. (verouderd) laveer; nzw. lovera, ouder nzw. ook lavera; ouder nde. lovera, nde. lavere.
Frans lof 'loef' is reeds in de 12e eeuw ontleend aan Nederlands loef. Later werd ook het werkwoord loveren, loeveren ontleend als lofuyer [1529; TLF], louvier [16e eeuw; BvW], en ten slotte louvoyer [1612; TLF], de huidige vorm. Ontlening door het Nederlands aan het Frans (NEW) is op grond van de dateringen en het feit dat laveren een scheepvaartterm is, zeer onwaarschijnlijk.
Fries: lavearje
2144.   lazeren
categorie:
geleed woord
Zie: lazer
2145.   ledematen
categorie:
geleed woord
Zie: lidmaat 1
2146.   ledenpop zn. 'pop met beweegbare leden; willoos persoon'
categorie:
geleed woord
Nnl. ledepop (overdrachtelijk) 'willoos persoon' in al uwe hoofdpersonen zijn ledepoppen, gedrapeerd met uwe filosofische sympathien [1864; WNT], (letterlijk) 'pop met beweegbare leden' in een kolossale ledenpop van riet [1879; Groene Amsterdammer].
Samenstelling van het oude meervoud lede van lid 1 en het zn. pop 1.
Van een ledenpop kunnen alle ledematen in een willekeurige stand worden gezet. Zo kan het woord ook minachtend gebruikt worden voor een persoon wiens handel- of denkwijze sterk bepaald wordt door iemand anders.
Fries: -
2147.   ledig
categorie:
geleed woord
Zie: leeg
2148.   ledigen
categorie:
geleed woord
Zie: leeg
2149.   leeftocht zn. 'proviand'
categorie:
geleed woord
Mnl. liftucht 'levenslang vruchtgebruik' [1204; Slicher van Bath], uan der gemenre liftucht 'betreffende de gemeenschappelijke middelen tot levensonderhoud' [1236; CG I], lijftocht 'levenslang vruchtgebruik' [1282; CG I], 'middelen tot levensonderhoud' [1285; CG II], leeftocht 'id.' [ca. 1440; MNW]; vnnl. lijftoghte, leeftoght(e), 'middelen tot levensonderhoud; vruchtgebruik' [1599; Kil.].
Samenstelling van lijf in de Middelnederlandse betekenis '(het) leven' en tocht in de Middelnederlandse betekenis 'vruchtgebruik'. Onder invloed van het werkwoord leven ontstond de nevenvorm leeftocht. Beide vormen bleven in het Nieuwnederlands lang naast elkaar bestaan, maar elk met een eigen betekenis: lijftocht 'levenslang vruchtgebruik' was vrijwel synoniem met lijfrente en verouderde uiteindelijk. Leeftocht bleef bestaan in de concrete betekenis 'middelen tot levensonderhoud, proviand'.
Het tweede lid tocht is een afleiding van een werkwoord dat 'trekken' betekent, zie tijgen. Ook als simplex betekende mnl. tocht o.a. reeds 'vruchtgebruik, bijv. door rente uit een kapitaal', uit 'het trekken van geld of profijt van iets'. In de samenstelling lijftocht, leeftocht 'levenslang vruchtgebruik' kunnen de betekenissen 'levensonderhoud' en 'middelen tot levensonderhoud' hier weer overdrachtelijk uit zijn ontstaan.
Mnd. līftucht 'levensonderhoud, vruchtgebruik'; mhd. līpzuht 'id.' (nhd. Leibzucht). Naast mnl. leeftocht: mhd. lebezuht 'levensonderhoud' (nhd. vero. Lebzucht).
In een aantal andere Middelnederlandse woorden heeft -tocht een minder duidelijke inhoudelijke betekenis: (be)looftocht 'belofte', borchtocht 'garantstelling' (zie borgtocht), (ghe)meentocht 'gemeenschap'.
Fries: -
2150.   leeg bn. 'niets bevattend'
categorie:
geleed woord
Mnl. ledeg 'niets doende' [1240; Bern.], die wise man die en is geen tit ledig 'die verstandige man is geen moment zonder werk' [1270-90; CG II], 'vrij, ongehinderd; onbezet, onbebouwd' in dat daer enech guet ledech leghet 'dat daar enig land onbebouwd ligt' [1277; CG I], ende lietense vri ende ledech gaen 'en lieten haar ongehinderd gaan' [1276-1300; CG II], vri ende lediech ... clarlike van allen tynse 'volkomen vrij van alle belasting' [1292; CG I], ledeghen wiven 'hoeren' [1330; MNW]; vnnl. ledich, ook 'niets bevattend' [1599; Kil.], de ledige Kruythoorns 'de lege kruithoorns' [1599; WNT]. De vorm leeg voor het eerst in leechluyden 'ambtelozen' [1530; MNW].
Leeg is ontstaan uit de oorspr. vorm ledig door syncope van de intervocalische -d-.
Mnd. ledich 'vrij, ongebonden'; mhd. ledic 'id.' (nhd. ledig 'ongehuwd'); ofri. lethich, lethoch 'vrij, ongehinderd' (nfri. leech, liddich); oe. liðig 'vrij, ongebonden, flexibel' (ne. dial. lithy); on. liðugr 'beweeglijk, ongehinderd' (nzw. ledig); < pgm. *liþiga-, liþuga-. Hierbij ook de werkwoordsafleidingen: mnl. ledigen (zie onder); mnd. lēdegen, ledegen; mhd. erledigen; ofri. lethogia; alle 'vrij (enz.) maken'.
Verdere herkomst onduidelijk. Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans. Wat de vorm betreft lijkt het woord dan ook een oude, intern Germaanse afleiding met -ig van pgm. *liþu- 'gewricht, ledemaat, onderdeel van een samengesteld geheel', zie lid 1. De oorspr. betekenis met betrekking tot personen zou dan zijn geweest 'voorzien van ledematen, de beschikking hebbend over zijn ledematen', vanwaar 'beweeglijk' > 'ongebonden, vrij'.
In het Middelnederlands heeft dit woord nog slechts de betekenis 'vrij, onbelemmerd' in diverse betekenisnuances, zowel van personen als van zaken. Deze zijn tegenwoordig alle verouderd en slechts nog herkenbaar in enkele vaste verbindingen, zoals leegloper 'nietsnut, nietsdoener', lege tijd 'vrije tijd', zich onledig houden met 'zich bezighouden met', ledigheid is des duivels oorkussen. In het West-Vlaams bestaat nog steeds de betekenis leeg 'lui'. De huidige betekenis 'niets bevattend' (uitsluitend van zaken) is pas Vroegnieuwnederlands.
De woordvorm met d komt alleen nog voor in formeel taalgebruik, bijv. in het begrip ledig gewicht in wetteksten over voertuigen.
legen ww. 'leeg maken'. Mnl. ledighen 'afkopen; bevrijden', in daermen mede ledechde dat goeth dat die prister heuet ... jegen die templire '(geld) waarmee men het land dat de priester heeft, (los)kocht van de tempeliers' [1248-71; VMNW], ic ledichde u van groten seere 'ik bevrijdde u van groot leed' [begin 14e eeuw; MNW], ledeghen 'leeg maken' [ca. 1440; Harl.]; met d-syncope in vnnl. 't gemoed ik leegh 'ik maak het gemoed vrij' [ca. 1610; WNT]. Afleiding van het bn. ledig, leeg.
Fries: leech 'niets bevattend', liddich 'zonder werk' ◆ leegje

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven