1.   laken 1 ww. 'afkeuren'
categorie:
geleed woord, etymologie onduidelijk
Mnl. laken 'afnemen in aantal, omvang enz.' in har getal dat was gelakt 'hun aantal was afgenomen' [1265-70; CG II], 'ontbreken' in daer scoenheit niet in laecte 'waar het aan schoonheid niet ontbrak' [1300-50; MNW-R], ook overgankelijk 'te kort doen, schenden' in die ons ... sere laect, dat hi hem Gods sone maect 'die ons ... zeer in onze eer aantast door zich Gods zoon te noemen' [ca. 1350; MNW], 'berispen, afkeuren' in prijsde ... ofte lakede 'prees of afkeurde' [1374; MNW]; vnnl. laecken 'vernederen, schenden; berispen, afkeuren' [1599; Kil.]. Daarnaast staat het verouderde zn. mnl. lac 'gebrek, mankement, tekortkoming' [1300-25; MNW-R], vooral in de vaste verbindingen sonder lac 'onberispelijk; ontegenzeggelijk' [1300-50; MNW-R] en lac seggen, lac spreken 'honen, smaden', bijv. in wat segestu den Bertonen lac 'waarom spreekt u laatdunkend over de Britten' [1300-50; MNW-R].
Laken is afgeleid van het zn. lac. De overgankelijke betekenis is waarschijnlijk ontstaan naar aanleiding van uitdrukkingen als mnl. lac spreken 'honen', die vergelijkbaar zijn met Fries lekskoaie, lekskôgje 'vitten', met een tweede lid skoaie, skôgje 'beschouwen'.
Bij mnl. lac horen: mnd. lak 'gebrek, fout, blaam' (en door ontlening nzw. lack 'fout'); ofri. lek 'nadeel, schade' (nfri. lek); me. lac 'gebrek, behoefte' (ne. lack 'tekort'); on. lakr (bn.) 'slecht' (nno. låk); < pgm. *laka-. Hierbij de afgeleide werkwoorden: mnd. laken 'verachten, berispen'; ofri. lekia 'aanvechten, afkeuren' (nfri. lekje); me. laken 'ontbreken' (ne. lack). Het zn. ontbreekt in de oudste Germaanse taalfasen, maar de mnl. en me. attestaties wijzen op een oorspr. betekenis 'gebrek' en 'ontbreken'. De mnd. en ofri. werkwoorden kunnen ook oorspronkelijk zijn, zie beneden.
De verdere herkomst van pgm. *laka- 'gebrek' is onduidelijk. Zekere niet-Germaanse verwanten ontbreken. Mogelijk verwant met de wortel pie. *(s)leh2g- 'slap' zoals in het zn. laken 2. Anders wellicht een intern-Germaanse afleiding met ablaut van de wortel pgm. *lek- in *lekan- 'lek zijn' en *lakjan- 'laten druppelen', zie leken en lekken (Heidermanns 1993).
Met lak in de uitdrukking lak hebben aan iets heeft dit woord niets te maken, zie lak 2.
laakbaar bn. 'afkeurenswaardig'. Nnl. laakbaare toegeevenheid 'afkeurenswaardige toegeeflijkheid' [1765; WNT]. Afleiding van laken met het achtervoegsel -baar.
Fries: lekje


  naar boven