1.   boezeroen zn. 'kiel'
categorie:
leenwoord
Nnl. boezeroen 'kiel' [1783; WNT platluis].
Ontleend aan Frans bourgeron 'soldatenkiel', waarvan de stam teruggaat op Oudfrans borge < vulgair Latijn *burrica 'grof linnen' bij Latijn burra 'grof gewaad', van onbekende herkomst.
Fries: boesgroen


  naar boven