1.   zeen zn. 'pees'
Mnl. sene 'zenuw, pees, spier e.d.' in Doe rotten ... die zeenen Entie huut, ende hi ... ghedeech te stove weder 'toen verrotten het weefsel en de huid en werd hij weer tot stof' [1300-25; MNW-R], gedroochde zenen van styeren 'gedroogde stierenzenen (bullepezen)' [1480; MNW].
Klankwettige nominatiefvorm van zenuw. Aanvankelijk waren beide woorden dan ook synoniem, maar behalve in de betekenis '(meestal als taai gekarakteriseerde) pees in het ter consumptie bereide vlees van dieren' is het woord in het Nieuwnederlands verouderd. Alleen in sommige dialecten komt zeen nog voor als variant en met de huidige betekenis van zenuw.
Fries: sine


  naar boven