1.   zeem 2 zn. gewest. 'honing'
Mnl. seem 'honing' [1240; Bern.], i.h.b. 'ongepijnde honing, het zoetste en vetste van den honing' zoals in Honich ende zeem [1358; MNW], Olyve honich ende zeem Dat vloyde daer over een 'olijfhoning en zeemhoning dat vloeide daar te zamen' [1380-1425; MNW-R]; vnnl. seem-honigh, maeghden-honigh 'ongepijnde honing' [1599; Kil.].
Os. sēm 'nectar, honing' (mnd. sēm); ohd. seim 'id.' (nhd. vero. Seim 'ongepijnde honing'); on. seimr 'honingraat' (nijsl. seimur 'honing'); < pgm. *saima-. De Nederduitse afleiding semig 'stroperig' is in de Hoogduitse standaardtaal als sämig 'gebonden, smeuïg' opgenomen.
Mogelijk verwant met: Grieks haĩma 'bloed' (zie ook anemie, leukemie); Welsh hufen 'room'; < pie. *seh2imo- (IEW 889), vanuit een gemeenschappelijke betekenis 'viskeuze vloeistof'. In de betekenis 'honing' is het woord, net als honing zelf, beperkt tot het Germaans. Ontlening aan een voor-Indo-Europese substraattaal is echter weinig waarschijnlijk, aangezien archeologische vondsten erop wijzen, dat de bijencultuur wrsch. pas door de Indo-Europeanen in Noordwest-Europa is geïntroduceerd (Polomé 1986, 669). Voor algemenere Indo-Europese woorden voor 'honing' zie mede 2 en meeldauw.
Zeem wordt in verscheidene Middelnederlandse teksten in de algemene betekenis 'honing' gebruikt, maar in sommige teksten komen de woorden honich (en varianten) en seem naast elkaar voor en heeft seem wrsch. al de specifieke betekenis 'ongepijnde honing', d.w.z. 'de honing die zich vanzelf, zonder persing, uit de honingraten afscheidt en de beste is'. Deze betekenis kreeg het woord in de (Vroeg)nieuwnederlandse standaardtaal. In historische of vakteksten wordt dit nu nog zeemhoning genoemd. Met het verdwijnen van de perstechniek bij de honingbereiding in de 19e en 20e eeuw verouderde ook het woord zeem; in de Vlaamse dialecten is zeem 'honing' nog steeds bekend.
Fries: -


  naar boven