1.   masker zn. 'bedekking van het gelaat'
categorie:
leenwoord
Mnl. mascher 'bedekking van het gelaat, vermomming' in in maschre 'met het gelaat bedekt, vermomd' [voor 1492; MNW]; vnnl. ook in de vorm masche, mascke 'boze geest; mombakkes, masker' [1599; Kil.]; nnl. masker 'larve van een insect' in het masker van deze vlinder [1810; WNT verderven], 'laag schoonheidsmiddel op het gezicht' in een vloeibaar masker [1937; WNT vloeibaar].
De vormen zonder slot-r zijn ontleend via Frans masque 'gelaatsvermomming' [1514; TLF], de vormen met slot-r zijn rechtstreeks ontleend aan Italiaans maschera 'masker' [1348-53; DELI], dat evenals onder meer Spaans máscara 'zwartsel, roet; masker' en Portugees mascara 'vlek' misschien een afleiding is van middeleeuws Latijn masca 'masker', eerder ook al 'geestverschijning', van onduidelijke herkomst, wellicht een verkorting van een ouder bn.*mascaro 'zwart, besmeerd met roet' (Rey, TLF); het element 'zwartsel, roet' zou dan te maken hebben met het feit dat potsenmakers en toneelspelers in het verleden geen maskers droegen, maar het gezicht met roet besmeerden. Wrsch. is deze groep woorden ontleend aan Arabisch masḵara 'potsenmaker, potsenmakerij, voorwerp van spot', dat behoort bij het werkwoord saḵira 'lachen, schofferen, bespotten', maar het is niet duidelijk waar en in welk stadium. FvW vermoedt dat er zowel in de Romaanse als in de Germaanse talen ook invloed is geweest van een Germaans woord *maskōn- 'demonisch wezen, heks', dat verwant zou kunnen zijn met mazelen of met het tweede lid van nachtmerrie.
mascara zn. 'ogenzwart'. Nnl. ... mascara gebruikt, om mijn lichtblonde wimpers wat donkerder te krijgen [1932; Vaderland]. Ontleend, wrsch. via Engels mascara 'ogenzwart' [1922; OED], eerder al mascaro 'id.' [1890; OED], aan Spaans máscara 'zwartsel, roet; masker', eerder al máxcara 'masker' [1499; Corominas], zie hierboven.
Fries: masker ◆ maskara


  naar boven