1.   ridder zn. 'adellijke titel'
categorie:
leenvertaling
Mnl. riddere 'adellijke titel' in ein cuone ridder 'een dappere ridder' [1220-40; VMNW].
Een wrsch. in Vlaams gebied ontstane bijvorm bij ridere 'rijder' als leenvertaling van Oudfrans chevalier 'ridder' [1080; Rey]. De oorspr. vorm ridere is gevormd met het achtervoegsel -er (zie -aar) bij het werkwoord rijden.
Eigenlijk was ridder de aanduiding voor iemand die krijgsdienst te paard verrichtte, maar later werd het de benaming voor iemand die behoorde tot de stand die voor de Frankische koningen krijgsdienst te paard verrichtte. De vorm werd in deze specifieke betekenis overgenomen in de hoofse literatuur van het Middelhoogduits: ritter (nhd. Ritter) naast rītære 'ruiter' (nhd. Reiter). Hetzelfde gebeurde met mnd. riddere, oe. rīdere, on. riddari, ozw. riddare. De uitdrukking ridder van de droevige figuur 'iemand die zich belachelijk maakt of er ellendig uitziet' is ontstaan n.a.v. de figuur van Don Quijote uit de gelijknamige roman van Cervantes.
Fries: ridder


  naar boven