1.   hozen 1 ww. '(water) uit een vaartuig scheppen en overboord gooien'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, volksetymologie
Mnl. osen 'uitscheppen, leegscheppen' in niet mee dat men osen mach die zee dat si droge soude bliuen 'net zo min als men de zee kan leegscheppen zodat ze droog zou komen te staan' [1290-1310; MNW-R]; vnnl. (water) oosen 'water uit een boot of kuil scheppen' [1573; Thes.], hoosen, hoysen, oosen 'id.' [1588; Kil.].
Een Germaans werkwoord van onduidelijke verdere herkomst. De h- is een Vroegnieuwnederlandse hypercorrectie, wellicht als gevolg van volksetymologische associatie met hoos 1 'laars'.
Mnd. ōsen 'scheppen, hozen'; mhd. ōsen 'scheppen, leegmaken'; nfri. eaze, eazje, easgje 'hozen, aalt over het land spreiden'; on. ausa 'scheppen, hozen' (nijsl. ausa; nzw. ösa); < pgm. *ausan-.
Misschien verwant met: Latijn haurīre (perfectum hausī) 'uitscheppen, putten, hozen'; Grieks aúein 'putten'.


  naar boven