1.   sloven ww. 'zware arbeid verrichten, zwoegen'
Mnl. sloven 'schuiven over, bedekken' in ende die 2 enden over die pipe geslovet ende gevoeget te gadere 'en de twee uiteinden om de pijp geschoven en aaneengehecht' [1351; MNW-P], hy sloofde hem selve sinen froc over sine schouderen 'hij schoof zijn overkleed over zijn schouders' [ca. 1470; MNW]; vnnl. sloouen de mouwen 'de mouwen opstropen' [1599; Kil.], sloven 'zware arbeid verrichten' in men slooft om overvloed [1600-10; iWNT].
Mnl. sloven 'schuiven over' is afgeleid van het zn. sloof of slove 'voorwerp dat ergens overheen of omheen glijdt of dat iets bedekt', zie sloop 1. Hoe de huidige betekenis hieruit is ontstaan, is onduidelijk. FvW, WNT en EDale veronderstellen een overgangsbetekenis 'slepen', NEW en Toll. vermoeden invloed van sloffen in een betekenis 'slepend lopen onder een zware last'. Men zou ook uit kunnen gaan van Kiliaans betekenis '(de mouwen) opstropen', iets wat men wel doet tijdens zware arbeid. De betekenis 'zwoegen' kan ook afkomstig zijn uit de afleiding (zich) afsloven, uitsloven.
Verder alleen oe. slīefan 'kleren aantrekken', afgeleid van slīefe 'mouw'. Nfri. sloovje 'sloven' en sloof 'sloof' zijn wrsch. ontleend aan het Nederlands.
sloof zn. 'afgetobde vrouw'. Vnnl. in Pijndy als een sloof? 'zwoeg je als een sloof?' [1600-10; iWNT kwellijk], arme sloof, mach t'huys wel ... de kost met haer handen sitten winnen [1613; iWNT winnen I]. Afleiding van sloven. ◆ uitsloven (zich) ww. 'zich bijzonder inspannen'. Vnnl. uytsloven 'uitputten, afmatten' in als komende uytgheslooft, en in disordre, door de lanckduericheyt, reyse, en ongemacken van de straet 'terwijl ze uitgeput en in wanorde zijn door de lange duur, de reis en de ongemakken van de zeestraat' [1621; iWNT], dat men, zonder grond van zaken, Zich uitslooft, eer men dit verklaart, Met futs'len, om hem los te maken [1677; iWNT]. Gevormd met uit bij sloven.
Fries: sloovjesloof


  naar boven