|
1. |
kant 2 zn. 'doorzichtig kunstig weefsel' categorie: leenwoord Vnnl. eerst als telbaar begrip, meestal in het meervoud: dundoek en kanten 'dundoek en stukken kant' [1616; WNT], een lobbe met kanten 'een kraag met stukken kant' [1624; WNT], een ... kleedt, met silvere Kanten geboordt '... afgezet met stukken kant' [1650; WNT], de stofnaam eerst in het bn. kanten 'van kant', in een kantijne Neusdoeck 'een kanten zakdoek' [1650; WNT kanten I], het verkleinwoord van het telbare zn. in een silver kantjen met looveren [1657; WNT], dan ook het zn. kant 'zeker weefsel' in het speldewerk, dat om sijn punten en kantjes kant genaamd werd [1681; WNT]. Hetzelfde woord als kant 1. Kant wordt meestal in stroken aan de rand of kant van een ander weefsel bevestigd. Fries: kant, kantsje
|
naar boven
|