|
621. |
bombastisch categorie: geleed woord Zie: bombast
|
622. |
bomen 1 ww. 'kletsen' categorie: geleed woord Nnl. boomen 'babbelen, praten' [1883; WNT]. Wrsch. een verkorte formulering voor een boom opzetten 'babbelen, zwammen'. Die uitdrukking komt volgens het WNT sinds ca. 1875 voor in de taal van de Indiëgangers; de herkomst van de uitdrukking zelf is niet bekend. Naar het voorbeeld van iets op touw zetten wordt gedacht aan een uitdrukking uit de weverij, maar daar zegt men (op)bomen 'de geschoren ketting gelijkmatig op de kettingboom winden'. Eerder is te denken aan de boom bij het kaarten: één rechte streep waarbij bij elke gewonnen partij een dwarsstreep werd toegevoegd. Mogelijk betekent de uitdrukking dus 'beginnen met een spelletje kaart'. Fries: bome
|
623. |
bomen 2 ww. 'met de vaarboom voortbewegen' categorie: geleed woord Vnnl. boomende 'met een vaarboom voortbewegende' [1679; WNT]. Afleiding van het zn. boom in de betekenis 'vaarboom'. Fries: bome, boomkje
|
624. |
bomijs zn. 'ijs dat niet op water rust' categorie: geleed woord Nnl. bomijs 'zwak ijs' [1809-11; WNT]. Het eerste lid is bom 1 in de betekenis 'hol klinkend voorwerp, trommel' (of anders bom als samentrekking na uitval van intervocalische d uit bodem); het tweede lid is ijs. Nnd. bum-is; nfri. bomiis, boomiis. Dialectisch zijn Gronings bonkijs; Drents dobijs; Vlaams kuipijs. Literatuur: J. van Bakel (1961) 'Bomijs', in: Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor dialect- en naamkunde 1 Assen, 8-10 Fries: bomiis, boomiis
|
625. |
bondig bn. 'afdoende, beknopt' categorie: geleed woord Vnnl. bondich, bundich 'bindend, geldig' [1557; WNT], bondig 'kort, beknopt' [1699; Jaques/Hannot]; nnl. bondig 'krachtig, kernachtig', bijv. in een bondige reden 'een krachtige reden' [1701; Marin]. Afleiding van het zn. bond 'verband, verbindende kracht', zie binden. Fries: bûnich
|
626. |
bonenkruid zn. 'plant (Satureja hortensis)' categorie: geleed woord Nnl. boonenkruid, boonkruid [1872; WNT]. Een samenstelling uit boon en kruid. De plant is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied en wordt in deze streken gekweekt voor het kruiden van (tuin)bonen en augurken. Een andere naam is keule: "Ceule of Saturey is nuttelijck bij de Boonen die seer windachtigh ende rauw zijn" (Dodonaeus 1608). Het werd ook tegen het hoesten en tegen kortademigheid gebruikt (Dodonaeus 1554). Bij de Romeinen was het gewas al bekend; Plinius leidt de naam Satureja af van het werkwoord saturāre 'verzadigen'. Literatuur: H. van Hall (1871) De kruidtuin van 's Rijks Hoogere Burgerschool te Middelburg. Systematische lijst van planten..., Middelburg, 138 Fries: beankrûd
|
627. |
bonken 2 ww. 'in het veen werken' categorie: geleed woord Nnl. bonken 'de boven de turf gelegen laag afsteken' [1892; Dale]. Afleiding van het zn. bonk in de betekenis 'de voor de turfwinning ongeschikte bovenlaag van het veen'. Fries: bonkje, bonkelje, boskje
|
628. |
bont 2 zn. 'pelswerk' categorie: geleed woord Mnl. in de samenstelling bont werc [1276-1300; CG II, Perch.], een caproen mit bonten ghevoedert 'een kapmantel met bont gevoerd' [1403; MNW]. Afgeleid van bont 1 'veelkleurig'. Oorspr. werd bont gebruikt voor gemêleerde, bonte huiden, wat ook gebeurde bij Middelhoogduits bunt 'tweekleurig pelswerk'. Mogelijk is het Nederlandse woord in de pelsbetekenis aan het Middelhoogduits ontleend, hoewel Middelnederlandse woorden voor 'pels' wel vaker van niet-Germaanse oorsprong zijn, bijv: mnl. pels [1240; Bern.] < Latijn pellicium; mnl. cursene 'vel, pels' [1240; Bern.] < Slavisch *kŭrzĭno 'bont, pelswerk' (zie keurs). Fries: bûnt
|
629. |
bonzen categorie: geleed woord Zie: bons 1
|
630. |
boodschap zn. 'opdracht' categorie: geleed woord Mnl. bodescap 'zending, opdracht' [1200; CG II, Servas], 'het gezondene, bericht, tijding' [1220-40; CG II, Aiol]. Al vanaf het Middelnederlands vaak in combinatie met doen. De vaste verbinding boodschappen doen in de huidige specifieke betekenis 'inkopen doen' eerst in: De ziekte geeft mij veel werk: er moeten boodschappen gedaan worden [1867-79; WNT]. Samenstelling uit bode 'gezant' en -schap. Os. bodskepi; ohd. botascaf(t) 'mededeling' (mhd. bot(e)schaft 'mededeling', ook 'gezant' > 'groep van gezanten' > nhd. Botschaft 'ambassade'); ofri. bod(i)skip (nfri. boadskip); oe. bodscipe; on. boðskapr. Fries: boadskip
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|