1.   populier zn. 'boomsoort (Populus)'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. popelier(e) in populus dats de popeliere [1287; VMNW], vor enen popelier 'bij een populier' [1300-50; MNW-R], ook de vorm popel 'populier', vrijwel uitsluitend in de samenstelling popelboom in popelboemen ... amandelbomen ... platanen [1460-62; MNW-P]; vnnl. popelier, popelierenboom [1573; WNT], Populieren ... worden groote zware Boomen [1668; WNT].
De oudste vorm popelier is ontleend aan Oudfrans poplier 'populier' [1275-80; TLF] (Nieuwfrans peuplier), een afleiding van de pas later geattesteerde vormen pouple, pople 'populier' [midden 15e eeuw; TLF], < Latijn pōpulus 'id.', van verder onbekende herkomst. De huidige vorm populier is aangepast aan het Latijnse woord. De variant popel is ontleend aan de Oudfranse (noordelijke) variant pople of rechtstreeks aan het Latijn.
peppel 'populier'. Mnl. eerst de vorm pappel 'populier' in pappelen ende metzboome 'populieren en ?' [1460-87; MNW]; vnnl. pappelboom 'populier' [1599; Kil.], dan peppel in Willigen vnd Peppelen 'wilgen en populieren' [1604; WNT]; nnl. popelier- of peppelboom [1774; WNT]. In het middeleeuws Latijn bestond naast populus een bijvorm papulus, er was ook een Middelnederlandse bijvorm papelier [15e eeuw; MNW], en ook in het Middelhoogduits bestond papel, papele (nhd. Pappel). Het woord werd volgens FvW gevoeld als een klanknabootsing, zodat gemakkelijk klinkerwisseling plaatsvond; peppel is weer een bijvorm naast pappel.
Fries: popel, popelier, pompelier ◆ peppel


  naar boven