1.   pool 3 zn. 'kartel; wedsysteem'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. pool 'kartel, verbinding van zakendoenden' in deelhebbers in de pool ... die elkanders risico's onderling verzekeren en de winst deelen [1888; WNT], 'wedsysteem' in bij een pool ... vult men ... briefjes in tegen betaling van een vast bedrag per kolom [1937; Groene Amsterdammer], 'gezamenlijk gebruik van iets' in de verbinding carpool 'het in één auto van en naar het werk rijden' [1982; Kampioen], 'gemeenschappelijk fonds' in beleggers in collectieve pools [1994; Financieel Dagblad], 'verzameling overeenkomstige personen of zaken' in reportes worden in pools ... ingedeeld [1982; Haagse Post].
Ontleend aan Engels pool 'gemeenschappelijk fonds van gelden of eigendommen' [1872; OED], eerder al 'totale inzet bij weddenschappen' [1868; OED], nog eerder 'totale inzet bij een kaartspel' [1711; OED] en 'soort biljartspel' [1693; OED]. Het Engelse woord is ontleend aan Frans poule 'totale inzet bij een spel' [1665; TLF], waarvan de verdere herkomst niet duidelijk is; mogelijk een overdrachtelijke betekenis 'wat de kippen samen gelegd hebben' van poule 'kip' < vulgair Latijn *pulla, vrouwelijke vorm van klassiek Latijn pullus 'jong hoen, jong dier', verwant met veulen.
Fries: pool


  naar boven