1.   pool 2 zn. 'opstaande haren van een stof'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal
Vnnl. poil, pool 'zijde bestemd om er de opstaande pool van fluweel mee te maken' in Poil ende Nayezyde 'poolzijde en naaizijde' [1599; WNT], pool 'opstaande haren van een stof' in opstaende pool, zynde de zyde draden doorgesneden [ca. 1610; WNT]; nnl. pool 'harig oppervlak van laken, ontstaan door kaarden' in de pool van 't laaken [1739; WNT].
Ontleend aan Frans poil 'haar, vacht, pels' [ca. 1170; TLF], ouder peil 'beharing' [ca. 1100; TLF] < Latijn pilus 'haar', waarvan de verdere herkomst onbekend is. Misschien is pilus verwant met Latijn pilleus, pilleum 'vilthoed' en Grieks pĩlos 'vilthoed, vilt', maar ook daarvan is de verdere herkomst onbekend; waarschijnlijk zijn deze woorden ontleend aan een niet-Indo-Europese taal.
Uit Latijn pilus ook Engels pile 'opstaande haren van een stof'. Zie ook epileren, pellen en pil 1.
Fries: -


  naar boven