1.   ontroerd bn. 'aangedaan'
categorie:
geleed woord
Vnnl. ontroerd 'in verwarring, aangedaan' in so verstoort, so vergramt, so ontroert [1583; WNT verduiveld], Hoe wij doer dese tijdinge ontroert sijn geweest [1573; WNT verzinnen]; nnl. Ik heb na hem verlangd, ... en nu hy koomt, Voel ik my zeer ontroerd [ca. 1720; WNT].
Verl.deelw. van ontroeren 'in verwarring brengen; emotioneel treffen', zoals in Van soodanighen man hebt ghy ontroert de sinnen 'door zo'n man bent u in verwarring gebracht' [1610; WNT ontroeren], om soo met deuchdt, gelaet en taelen ... t'ontroeren al wat leeft 'om zo met goedheid, gedrag en woorden ...', en sang t'ontroeren al wat leeft [1610; WNT ontroeren]. Dit is een afleiding met het voorvoegsel ont-, dat hier het begin van een handeling aanduidt, van roeren in dezelfde betekenis 'in verwarring brengen; emotioneel treffen', dat een overdrachtelijke betekenis is bij 'in beweging brengen', zie roeren.
In het verleden konden de woorden ontroeren, ontroerd en ontroering zowel op negatieve emoties (schrik, angst, verwarring, verdriet e.d.) als op positieve emoties (blijdschap, liefde e.d.) toegepast worden. Tegenwoordig geldt meestal alleen dat laatste. Zie ook beroerd.
Fries: -


  naar boven