1.   destijds bw. 'toen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. destijdts 'in die tijd' [1674; WNT uits-]; nnl. destijds 'id.' [1828; WNT voetstoots].
Genitief van de woordcombinatie die tijd, zie des-, zie tijd.
Bijwoordelijke bepalingen die niet met een voorzetsel beginnen, stonden vaak in de genitief, zoals ook 's morgens, 's maandags.


  naar boven