1.   punaise zn. 'duimspijkertje'
categorie:
leenwoord
Nnl. punaise "klein koperen stiftje met grooten platten kop" [1884; Van Dale], punaises van messing [1893; iWNT], met een punaise vastgestoken [1897; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans punaise 'id.' [1847; Rey], betekenisuitbreiding van punaise 'wandluis' [1256; Rey], door vergelijking van een in de muur geprikte punaise met een platgeslagen wandluis. De naam voor de wandluis is het zelfstandig gebruikte bn. Oudfrans punais 'stinkend', vanwege de stank die vrijkomt bij het pletten. Het bn. gaat terug op vulgair Latijn *putinasius, dat is samengesteld uit putidus 'stinkend' en het zn. nasus 'neus' (verwant met neus).
Klassiek Latijn pūtidus, oorspr. 'verrot', is een afleiding van pūtēre 'verrotten, stinken', dat verwant is met pūs 'etter', zie pus.
Fries: punêze


  naar boven