1.   affront zn. 'belediging'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. afgront (wrsch. volksetymologie) 'id.' [1617; WNT Supp.], affronten (mv.) [1624; WNT Supp.].
Ontleend aan Frans affront [ca. 1560; Rey], gevormd bij een oude betekenis van het werkwoord affronter 'te schande zetten' [1221; Rey] (Nieuwfrans 'trotseren'), afgeleid van het zn. front 'voorhoofd'; te vergelijken is de uitdrukking iemand voor het hoofd stoten.
â—† affronteren ww. 'beledigen'. Vnnl. in om datje me zo affronteert [1678; WNT Supp.]. Afleiding van het zn. affront.
Fries: â—†affrontearje


  naar boven