61.   bros
categorie:
verkorting
Zie: broos
62.   buil 2 zn. 'papieren zak'
categorie:
verkorting
Vnnl. in een bultgen inden pot gedaen 'in een builtje in de pot gedaan' [ca. 1506; Braekman].
Gesyncopeerde vorm van buidel, dat daarnaast (met betekenisdifferentiatie) bleef bestaan.
builen ww. 'bloem zeven'. Mnl. budelen, buydelen, bulen 'door een zak van een of andere stof zeven', bijv. in Wit tarwenbroet gebudelt 'wit, gebuild tarwebrood' [1351; MNW budelen], clene pulverizeren ende budelen doer een sindael 'fijn verpulveren en zeven door een doek van fijne stof' [ca. 1460; MNW budelen], van den alreschoensten ghebuelden mele 'van het allerfijnste gebuilde meel' [1488; MNW budelen]. Afleiding van buil. Ook mnd. budelen; mhd. biuteln (nhd. beuteln).
Literatuur: W. Braekman (1975) 'Medische en technische Middelnederlandse recepten', in: Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde III-40, Gent
Fries: - ◆bûlje
63.   buis 2 zn. 'kiel'
categorie:
verkorting
Vnnl. buys 'kiel, jak' [1573; Thes.]; nnl. buis 'kort bovenkledingstuk voor mannen' [1840; WNT buis VI].
Verkorting van wambuis.
Fries: buis
64.   buiskool zn. 'witte- of kropkool (Brassica oleracea, convar. capitata, var. alba)'
categorie:
verkorting, leenwoord
Mnl. buysecoel [1452-94; MNHWS]; vnnl. buysch kool [1552; Apherdianus], buyskolen (mv.) [1647; WNT]; oostelijk ook boeskool.
Buiskool is de verkorte vorm van nnl. kabuiskool 'witte kool (voor het maken van zuurkool), rode kool enz.', vnnl. kabuys koole "brassica capitata" [1588; Kil.], mnl. cabuyscoole [1377-78; MNW cabuus], een samenstelling van cabuys [eind 14e eeuw; MNW cabuus] en kool 1; cabuys is ontleend aan Frans (choulx) cabus [13e eeuw; Rey] < Oudprovençaals cabus [13e eeuw; Rey], dat via een Italiaans dialect ontleend is aan Latijn caput 'hoofd', zie hoofd en zie ook kop 2.
Nnd. buskol; nhd. Busch(el)kohl. Eerder al mnd. kabus(kol); mhd. kabez, kabus, kappuz (nhd. dial. Kappes), wrsch. rechtstreeks < Latijn caput.
De benaming wordt gegeven aan de capitata of zogeheten sluitkolen. Kenmerkend voor deze soorten is de gesloten, bolronde krop van gladde bladeren; vandaar ook Oostnederlands boeskoolkop, een scheldwoord voor iemand met een groot, rond hoofd. Een andere naam voor deze kool is kappertjeskool < kapperskool < West-Duits Kappes(kohl).
Fries: bûskoal, bûzekoal
65.   -burger zn. '(broodje) gehakt'
categorie:
leenwoord, geoniem, verkorting, volksetymologie
Nnl. hamburger "warm broodje met gehakt" [1938; Sanders 1995].
Als een soort achtervoegsel fungeert -burger in de namen van een aantal moderne gerechten (cheeseburger, fishburger enz.), die meestal uit het Amerikaans-Engels zijn overgenomen. Model hiervoor stond Amerikaans-Engels hamburger, genoemd naar de Duitse stad Hamburg. Hamburger is een Duitse afleiding met achtervoegsel -er < pgm. *-warja- (zie -aar), dat dient ter benoeming van inwoners van een stad of land. Van origine is dit een Duitse genitief meervoud: 'van de Hamburgers'; zie ook burger.
Oorspr. was de hamburger een Hamburger Beefsteak, of gebraden gehakte biefstuk met een spiegelei erbovenop. Naderhand ging het woord een gehaktgerecht aanduiden, en nog later het broodje met het gehakt ertussen. Vanaf het moment dat het eerste element als ham 'vlees' (zie ham 1) geïnterpreteerd werd, konden analoge constructies als cheeseburger 'hamburger met kaasplak' [1989; Koenen/Smits 1992] en fishburger 'broodje gefileerde, gepaneerde vis' ontstaan. Ook vernederlandste vormen komen voor: uiburger [1978; Reinsma 1984], visburger [1983; Reinsma 1984] enz.
66.   bus 2 zn. 'voertuig voor openbaar vervoer'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. bus 'voertuig' [1887; WNT].
Een verkorting van omnibus 1 'voertuig voor meer personen' [1832; Weiland]. Deze rond 1825 in Frankrijk ontstane term gaat terug op Latijn omnibus 'voor allen', de datief meervoud van omnis. De verkorte vorm bus is eerst in het Engels opgetekend.
De verkorting van het internationale omnibus treedt al in 1832 [OED] in het Engels op en wordt daar algauw de gebruikelijke benaming. Of het Nederlandse bus hieraan ontleend is of uit eigen beweging is ontstaan is niet met zekerheid te zeggen. In 1893 wordt bus door het WNT nog platte volkstaal genoemd, maar al kort na de eeuwwisseling is het in de woordenboeken alom aanwezig. Het heeft inmiddels omnibus volledig verdrongen.
autobus zn. 'id.'. Nnl. De autobussen, nu nog in de windselen, gaan ... een groote toekomst tegemoet [1906; WNT]. Ontleend aan Frans autobus [1906; Rey] of Engels autobus [1899; OED]. In een van de twee, of in beide onafhankelijk ontstaan, is het een nieuwvorming bij het oudere bus (zie boven), naar analogie van oudere woorden als Frans autocar 'publiek vervoermiddel' [1896; Rey], Engels autocab 'id.' [1897; OED], met als eerste lid het verkorte auto voor automobiel. Na het tijdperk van de door paarden voortgetrokken bus kon autobus hiermee volledig synoniem worden.
Literatuur: Grauls 1991, 209
67.   buurt zn. 'wijk; omgeving'
categorie:
verkorting, vormverschil België/Nederland
Mnl. gebuerde 'streek' [1240; Bern.], ghebuerte 'de omstreken' [1290; CG I, 1480], buyrte, buurt 'wijk' [15e eeuw; MNW].
Gebuurte is gevormd met ge-te (dat collectieve begrippen aanduidt, bijv. in gebeente) uit buur 'woning' < pgm. būra-, zie buur. De oorspr. betekenis is dus 'groep huizen, woningen'. Buurt is hier wrsch. weer een verkorting van, analoog aan buur uit gebuur.
Het oudere woord gebuurte bestaat nog in het BN, en kan ook 'de buren' [1662; WNT] betekenen, door herinterpretatie als collectief bij (ge)buur.
Fries: buert 'wijk', buorren 'bij elkaar gelegen woningen; de bewoners daarvan'.
68.   cd
categorie:
verkorting
Zie: compact
69.   cello zn. 'snaarinstrument'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. cello 'violoncel' [1824; Weiland].
Verkorting van violoncello (naast violoncel) [1824; Weiland viola 2], wrsch. beïnvloed door de Duitse verkorting Cello (18e eeuw; Kluge], < Italiaans violoncello 'kleine grote viool', verkleinwoord van Italiaans violone 'violone, grote viool'. Dit is zelf weer een vergrotingsvorm bij het zn. viola 'altviool', zie viool.
De Italiaanse benamingen voor de vier instrumenten van de vioolfamilie waren, van klein naar groot: violine 'kleine viool, ofwel de "gewone" viool', viola 'altviool', violoncello 'kleine violone, cello' en violone 'grote viool, violone (de voorloper van de contrabas)'.
Fries: sello
70.   chrysant zn. 'plant (Chrysanthemum sinense)'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. chrysanthemum 'gele ganzebloem' [1663; Meijer]; nnl. chrysanthen (mv.) [1761-85; WNT].
Ontleend aan Latijn chrysanthemum < Grieks khrusánthemon '(o.a.) goudsbloem', afleiding van Grieks khrūsós 'goud' en ánthemon 'bloem', nevenvorm van ánthos, zoals dat bijv. voorkomt in anthologie (zie bloemlezing). De Nieuwnederlandse vorm is een verkorting van de Latijnse vorm.
Grieks khrūsós is ontleend aan een Semitische taal, wrsch. het Fenicisch (ook bijv. Hebreeuws (Oude Testament) ḥāruṣ 'goud', Assyrisch, Akkadisch kharus 'id.').
Grieks ánthos wordt wel vergeleken met Sanskrit ándhas- 'kruid, somaplant', bij de s-stam pie. *h2éndh-es-, maar hierover bestaat geen overeenstemming. Verdere Indo-Europese verwante woorden zijn er niet, en wrsch. is het woord dan ook afkomstig uit een voor-Griekse substraattaal.
De eerst bekende chrysanten waren geel.
Fries: krysant

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven