|
1. |
lift 2 zn. 'gelegenheid tot gratis meerijden' categorie: leenwoord Nnl. iemand een lift geven 'iemand mee laten rijden' [1950; Van Dale]. Ontleend aan Engels lift 'gelegenheid tot meerijden' [1712; OED] in verbindingen als get a lift 'een lift krijgen', give someone a lift 'iemand een lift geven', algemener 'iemand een helpende hand bieden' [17e eeuw; OED], overdrachtelijke betekenis bij het zn. lift 'het omhoog verplaatsen, het optillen' en het werkwoord lift 'omhoog verplaatsen, optillen', zie lift 1. ◆ liften ww. 'gratis meerijden in andermans auto'. Nnl. liften [1946; Kramers III]. Nederlandse afleiding van lift. In het Engels wordt in deze betekenis niet het werkwoord lift gebruikt maar hitchhike. Literatuur: Van Nierop 1975, 163-165 Fries: lift ◆ liftsje
|
naar boven
|