3041.   voortreffelijk bn. 'uitstekend'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Vnnl. voertreflijck 'edel, vooraanstaand' [1556; iWNT], voortreffelick 'id.' [1567; iWNT].
Gevormd uit voor 1, hier 'vooraan', en treffelijk, ook treffelijc 'uitstekend' [1409; MNW], dat ontleend is aan Duits trefflich 'uitstekend', eerder trëflich 'id.' [1270-1300; Gärtner], een afleiding van treffen 'bereiken, vechten', zie treffen. Voortreffelijk is hoogstwaarschijnlijk gevormd naar het voorbeeld van Duits vortrefflich [16e eeuw; Kluge], eerder al als mhd. bw. vürtrëflîche 'uitstekend' [voor 1150; Gärtner], nog eerder fürtrefflich, afgeleid van een verdwenen ww. vürtreffen, ohd. furitreffan 'overtreffen, uitblinken', eigenlijk 'verder treffen (bij het schieten, gooien) dan een ander', een afleiding van treffen.
Fries: treflik
3042.   voortvarend bn. 'doortastend'
categorie:
geleed woord
Vnnl. snel ende voortvarende ... int oorloch 'snel en doortastend in de oorlog' [1603; iWNT].
Betekenisontwikkeling van het teg.deelw. van voortvaren 'doorgaan', ouder mnl. vortvaren 'id.' [1282; VMNW] < onl. forthfaran 'id.' [10e eeuw; ONW], gevormd uit forth 'voortaan, verder' [1151-1200; ONW], zie voort, en faran 'gaan, lopen, gebeuren' [10e eeuw; ONW], zie varen 2.
Het bn. heeft de klemtoon niet op de eerste lettergreep, zoals het teg.deelw., maar op de tweede. Dat is pas voor het eerst expliciet te vinden in Kramers 1862 (iWNT).
Fries: (vgl. farfuort 'voortvarendheid, fut' )
3043.   voorwaarde zn. 'beding'
categorie:
geleed woord
Mnl. eerst het afgeleide ww. uerwerden '(contractueel) vastleggen' [1240; VMNW], dan het zn. voruuorde 'overeenkomst' [1249; VMNW], vorwarde 'id.' [1257; VMNW], bi derre voerwaerden 'op deze voorwaarden' [1260; VMNW]; nnl. voorwaarde 'factor die iets mogelijk maakt' in: De voorwaarde (zoo men die zoo mag noemen) is een vroom geloove in Christus [1700; Boekzaal].
Gevormd met vore 'vooraf', zie voor 1, en warde 'bewaking; opmerkzaamheid' [1343-45; MNW], eerder al 'wachtpost' [1297; VMNW], dat verwant is met warden, waerden 'bewaken' [1477; Teuth.], zie deurwaarder en garde. De combinatie van beide delen krijgt als betekenis 'opmerkzaamheid vooraf, waarschuwing, belofte, afspraak'. Daarnaast komt het woord vorewort (of vorward) 'voorafgaande overeenkomst' [1477; MNW] voor, dat met woord samenhangt. Door de verwante betekenissen en klankontwikkelingen van beide woorden zijn er allerlei mengvormen van beide vormen ontstaan, zoals het genoemde vorward.
Literatuur: Boekzaal (1700), De boekzaal van Europe, dl.9, Rotterdam, 424
Fries: -
3044.   voorzienigheid zn. 'voortdurende bestiering door God'
categorie:
geleed woord
Mnl. vorsinigheit 'verstandigheid, wijsheid' [1270-90; VMNW], in sire vorsinecheit 'in zijn (Gods) voorzienigheid' [1291-1300; VMNW], behoorlike voorsienicheit ende behendicheit 'de juiste wijsheid en schranderheid' [1340-60; MNW-P], die voorsienicheit Gods [1480; MNW-P].
Afgeleid van het bn. vorsienich 'bedachtzaam, wijs' [1300-50; MNW-R], dat, mogelijk via de substantivering vorsiin 'bedachtzaamheid' [1270-90; VMNW], een afleiding is van het ww. uorsien 'voorzien, zorgen voor' [1240; VMNW], gevormd uit uore 'tevoren', zie voor 1, en sien 'zien', zie zien.
Mnl. vorsienich is een leenvertaling van Latijn prōvidēns 'behoedzaam', in oorsprong het teg.deelw. van prōvidēre 'voor zich zien, tevoren zien, voorzichtig zijn, zorgen', dat gevormd is uit prō 'voor-', zie pro-, en vidēre zien, zie video-. Mnl. vorsinigheit is een leenvertaling van Latijn prōvidentia 'vooruitziende blik, voorzichtigheid, voorzienigheid', dat een afleiding is van prōvidēns. Ook varianten van voorzichtigheid, afgeleid van voorzichtig, werden vaak gebruikt als leenvertaling van prōvidentia.
Fries: foarsjennichheid
3045.   vrijbuiter zn. 'kaper, avonturier'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. vuter Vrijebuijters handen 'uit handen van de rovers, plunderaars' [1572; iWNT], die vribeuters ofte Geusen [1574; iWNT], vrybuyteren 'rovers' [1576; iWNT wederwaardig I], de schaden ter zee van de vrijbuiters 'de schade op zee van de zeerovers' [1609; iWNT]; nnl. 'avonturier' in de losbandige vrijbuiters op letterkundig gebied [1861; Gids 1, 773].
Waarschijnlijk afgeleid, met -er (zie -aar), van vrijbuit 'buit die eigendom wordt van wie hem neemt' als in ten vrybeuyte varende 'op roofvaart gaande' [1575; iWNT], dat gevormd is uit buit, als bijvoorbeeld in buten (mv.) 'oorlogsroof' [1540; iWNT], en vrij. Het valt niet geheel uit te sluiten dat vrijbuiter afgeleid is van het weinig frequente ww. vrijbuiten 'op rooftocht gaan' [1581; iWNT], dat ook een afleiding van vrijbuit is. Ook is het mogelijk dat het is afgeleid van vrij en buiter of bueter '(zee)rover' [1588; iWNT], dat een afleiding is van buiten of bueten 'buit maken, roven' [1573; iWNT], misschien al ouder blijkens buiteringen 'roverijen' [1542; Stallaert] en afgeleid van buit.
Het Nederlandse woord is ontleend in vele andere talen, o.a. Duits Freibeuter 'zeerover' [1579; Kluge 1975], Zweeds fribytare 'zeerover, kaper' [1559; SAOB] en Engels freebooters 'kapers' [1598; OED], eerder al frebetters 'id.' [1570; OED], ook fleebooters of flibutors 'id.' [voor 1587; OED filibuster], een vorm die mogelijk beïnvloed is door vlieboot of vly[b]oot 'soort klein zeeschip' [1575; iWNT]. Aan Engels flibutor is weer Frans flibustier 'zeerover' [1666; Rey] ontleend.
Literatuur: Van der Sijs 1998
Fries: frijbûtser
3046.   vuren zn. en bn. '(gemaakt van) hout van de fijnspar (Picea abies)'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Mnl. vurin, vorin (bn.) '(van het hout) van de grove den' in drie vurne balken [1286; VMNW], voerine planken [1293; VMNW], 10 vurenhoute '10 stuks (palen?) van deze houtsoort' [1343-46; MNW], (Enen) veurinen boom [1348; MNW], vueren planken [1399; MNW], Taflen ... van vuerin houte [1432-68; MNW]; vnnl. vuren (zn.) 'grove den', in de vorm vueren [1573; Thes.], 'naaldbomenhout' in Eycken ende Vuyren, komende uyt Sweden ofte Noorwegen [1643; iWNT]; nnl. vuren, vurenhout 'hout van de fijnspar' in Het vurenhout is afkomstig van den sparrenboom, vurenboom of groven den (pinus silvestris) en nog eenige bijsoorten [1865; iWNT], greenen en vuren 'hout van de grove den en hout van de fijnspar' [1869; iWNT].
Ontwikkeld uit Proto-Germaans *furhīn-, een afleiding van het zn. *furhō- 'grove den, pijnboom (Pinus sylvestris)' met het achtervoegsel voor stofnamen als in gulden 2. Dit zn. is in het Nederlands alleen overgeleverd als eerste lid in Oudnederlandse toponiemen (onl. *fura > mnl. *vore): Forolta 'Voorhoute (Oost-Vlaanderen)' [1117; Gysseling 1960], letterlijk 'dennenbos' (het Zuid-Hollandse toponiem Voorhout heeft een andere etymologie) en misschien al in Fornhese 'bos bij Amersfoort (Utrecht)' [777; Gysseling 1960].
Mnd. vuren 'id.'; vnhd. förhen 'id.'; < pgm. *furhīn- 'van de grove den'. Daarnaast on. fyri-skógr 'dennenwoud' < pgm. *furhia-. Nfri. fjurren 'vuren' is ontleend aan het Nederlands, met volksetymologische aanpassing aan fjoer 'vuur'.
Bij onl. *fura < pgm. *furhō- 'grove den': os. furia (mnd. vure); ohd. for(a)ha (mhd. vorhe, maar nhd. gewest. Föhre met secundaire umlaut); oe. furh- (me. en ne. fir kan hiervan een voortzetting zijn of ontleend zijn aan een Noord-Germaanse taal); on. fura (nzw. fura 'den', furu 'grenenhout', nno. furu, nde. (skov)fyr).
Hierbij hoort ablautend ohd. fereh-eih 'soort eik', Langobardisch fereha 'id.' en on. fjörr 'soort boom'.
Verwantschap van pgm. *furhō-, *ferhu- met Latijn quercus 'eik', uit pie. *prkw-, *pérkw- 'eik' (IEW 822) wordt algemeen aangenomen, maar door Kluge24 afgewezen.
Vuren is dus te verklaren als erfwoord (zo ook bij WNT en VMNW). De grove den is in Noordwest-Europa een inheemse boom. Toch werd over het algemeen voor het Nederlands gedacht aan ontlening aan een Noord-Germaanse taal (FvW, NEW, Toll., EDale en Van der Sijs 1998). De reden is dat de huidige betekenissen van vuren 'hout van de fijnspar (Picea abies)' en grenen 'hout van de grove den (Pinus sylvestris)' afwijken van wat men zou verwachten op grond van de woordgeschiedenis: vuren is afgeleid van een oude naam van de grove den, en grenen [17e eeuw] van een Scandinavische boomnaam voor 'fijnspar' (vergelijk Zweeds gran 'id.'). Deze afwijking kan dan verklaard worden uit het feit dat de beide houtsoorten meestal gezamenlijk uit Scandinavië werden geïmporteerd en men niet wist welke benaming op welke houtsoort van toepassing was. Inheemse afleidingen van de voor deze bomen gebruikelijke namen pijnboom (vanaf de 13e eeuw) en spar (vanaf de 17e eeuw) bestonden niet, zoals dat wel gebruikelijk is bij bijv. eiken(houten), beuken(houten), ceder(hout)en. De verwarring blijkt duidelijk uit het citaat uit 1865. De huidige betekenisverdeling tussen vuren en grenen lijkt in elk geval in 1893 een feit (WNT grenenhout), maar komt ook al voor bij Marin (1717).
Fries: fjurrenfjurrenhout
3047.   waarmerken ww. 'voorzien van een garantieteken'
categorie:
geleed woord
Nnl. zal het stuk ... op alle de bladzijden gewaarmerkt (geparafeert) worden [1811; iWNT].
Gevormd uit het bn. waar 2 'overeenstemmend met de werkelijkheid' en merken.
Fries: -
3048.   waarnemen ww. 'gewaarworden; tijdelijk vervullen'
categorie:
geleed woord
Mnl. ware nemen 'aandacht schenken aan, zorg dragen voor' in Du sander sente Seruase dare. dat her der cristenheide neme ware 'toen zond hij Sint-Servaas daarheen, opdat hij de christelijke gemeenschap onder zijn hoede zou nemen' [1200; VMNW ware II], (si) met groter besechheiden Hars namen ware in elker stonde 'zij verzorgden haar voortdurend met grote inspanning' [1265-70; VMNW], die pape nam doe dat vatekijn Ende ondeet ende nams ware 'de priester nam toen het vaatje en opende en inspecteerde het' [1290; VMNW], Sommighe menschen en connen niet zwighen ende en nemen niet waer wat si seggen '... en letten niet op wat ze zeggen' [1437; MNW-P]; vnnl. waernemen ook 'aandachtig bekijken, gadeslaan' in ick neme waer, ick slae gaey, ic mercke vlijtelick [1552; iWNT], 'benutten, profiteren van' in De gheleghentheyt waernemen [1552; iWNT], '(een ambt) uitoefenen' in 't ampt van oppercoopman waernemen [1624; iWNT], 'zorg dragen voor een zaak' in Laet den handel van Percia altijt wel waernemen 'onderhoud de handelsbetrekkingen met Perzië altijd goed' [1627; iWNT]; nnl. Wy hebben hier een byzonder verschynsel waargenomen [1761; iWNT].
Gevormd uit mnl. ware 'zorg, aandacht, opmerkzaamheid' en nemen.
Nfri. waarnimme.
Bij mnl. ware: os. wara; ohd. wara (mhd. war(e)) ofri. ware; oe. waru; on. vari; alle 'opmerkzaamheid, zorg, bescherming e.d.' < pgm. *warō-. Hetzelfde eerste lid komt ook voor in waarschuwen en verwaarlozen, en zie ook garage en garant.
Hierbij ook het bn. *wara- 'opmerkzaam, behoedzaam', waarvoor zie gewaarworden, en het ww. *warōn- 'behoeden, zorgen voor', waarvoor zie bewaren.
Verwant met: Latijn verērī 'bezorgd zijn, vrezen' (zie ook reverentie); Grieks horãn 'bewaken, toezien, kijken' (zie ook panorama en diorama); Oudiers cóïr 'oprecht'; Tochaars B wär- 'ruiken', were 'geur'; bij de wortel pie. *uer- 'bemerken, gadeslaan' (LIV 685).
De betekenissen 'in acht nemen, aandacht schenken, zorg dragen' en algemener 'aandachtig bekijken, gadeslaan' zijn al Middelnederlands. In het Vroegnieuwnederlands ontstonden hieruit enkele afgeleide betekenissen, bijv. 'de belangen van een zaak of persoon behartigen' (in een zaak waarnemen), 'een ambt of functie uitoefenen' (in een functie waarnemen, ontstaan via 'zorg dragen voor de uitvoering van een ambt') en 'benutten' (in de gelegenheid waarnemen).
Fries: waarnimme
3049.   waarschijnlijk bn. 'denkelijk, aannemelijk'
categorie:
geleed woord
Vnnl. waerschijnlick 'denkelijk, met vrij grote zekerheid' in tghewin dat zy waerschynlicken zouden moghen doen 'de winst die zij waarschijnlijk zouden kunnen maken' [1540; iWNT].
Gevormd bij mnl. sc(h)ijnlijc 'kennelijk, blijkbaar', zoals in saken ..., die hi niet ne vermochte dat scijnlijc ware 'zaken die hij blijkbaar zelf niet kon (doen)' [1276; VMNW], met een eerste lid waar 2 'overeenstemmend met de werkelijkheid'. Schijnlijc is een afleiding van schijnen in de betekenis 'een bepaalde indruk maken' met het achtervoegsel -lijk, en is in betekenis vergelijkbaar met het huidige schijnbaar. Mogelijk is het gevormd naar het voorbeeld van Frans vraisemblable 'waarschijnlijk' en/of Latijn vērī similis 'id.'.
Nfri. wierskynlik.
Fries: wierskynlik
3050.   waarschuwen ww. 'opmerkzaam maken op gevaar; laten weten'
categorie:
geleed woord
Mnl. waersc(h)ouwen, waersc(h)uwen 'opmerkzaam maken op gevaar' in so roepet hi lude siet hi den man ende waerscuwet dandre dan 'zo roept hij (de leider der kraanvogels) luid als hij een mens ziet en waarschuwt dan de anderen' [1287; VMNW], Omme die te waerscuwen ende te verhoeden van alre scaden van scipbrekinghen 'om die (kooplieden) te waarschuwen en te behoeden voor alle schade door schipbreuk' [1358; MNW schipbrekinge], warschouwen 'verwittigen, op de hoogte brengen, waarschuwen' [1477; Teuth.]; vnnl. waerschouwen 'id.' [1562; Kil.].
Volgens de gangbare opvatting samengesteld uit Proto-Germaans *wara- 'opmerkzaam, oplettend', zie waarnemen, en het werkwoord schuwen in de betekenis 'schuw of bang maken' (FvW, Verc., NEW, WNT, Toll.) of 'inboezemen' (VMNW). De verouderde vorm met -ou- zou dan een gewestelijke variant zijn geweest, zoals douwen bij duwen. Omdat de betekenis 'bang maken' van schuwen in het Middelnederlands veel minder vaak voorkomt dan die van 'bang of schuw zijn', kan men misschien beter uitgaan van een tweede lid schouwen (MNW schouwen I, Schiller/Lübben) in de verouderde betekenis 'doen zien, te kennen geven', zoals in die redene die ic nu sal scouwen 'de uiteenzetting die ik nu zal laten zien' [1290-1310]. In combinatie met het eerste lid *wara- 'opmerkzaam(heid)' leidt dit tot een volkomen doorzichtige betekenis 'opmerkzaam maken'. Kiliaan begreep deze samenstelling nog en nam in al zijn 16e-eeuwse woordenboeken uitsluitend de vorm waerschouwen op. In dit geval is juist de vorm met -u- oorspr. de gewestelijke variant, maar mogelijk is de verbreiding van deze vorm mede te danken aan verzwakking van de onbeklemtoonde tweede lettergreep. De vorm waarschouwen verouderde in de loop van de tijd.
Mnd. warschuwen; nfri. warskôgje (bij skōgje 'schouwen' en dus pleitend voor bovenstaande etymologie); beide 'waarschuwen'. Een wijder verbreid en ook in het Middelnederlands gebruikelijker woord voor 'waarschuwen' is pgm. *warnjan-, *warnōn-, oorspr. 'behoeden, beschermen' en in het ohd. ook 'uitrusten, bewapenen, voorzien van' (zie ook garneren): onl. warnen, mnl. waernen; mnd. warnen (door ontlening nzw. varna); ohd. warnōn (nhd. warnen); oe. wearnian (ne. warn). Dit woord is van dezelfde wortel *war- afgeleid als het eerste lid van waarschuwen.
In de meeste Middelnederlandse attestaties is sprake van een gevaar waarvoor gewaarschuwd wordt. Bij uitbreiding betekent waarschuwen ook '(iemand) pogen af te houden van ongewenst gedrag' (via 'opmerkzaam maken op de nadelige gevolgen ervan'), ook 'laten weten, op de hoogte brengen van'.
Fries: warskôgje, warskouje

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven