1.   teil zn. 'bak'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, leenwoord
Onl. tēl 'houten bak' in alueos uel alia uasa lignea que thelen appellant afferunt 'bakken of andere houten vaten, die ze teilen noemen' [1199; ONW]; mnl. teel, teele, teil, teile 'aardewerken schotel of bak' in de toenaam Teil in naast clais teils huse 'naast het huis van Klaas Teil' [1284; VMNW], scotelen ende teilen 'schalen en schotels' [1300-50; MNW], 'aardewerken kom' in so giet ment in een teilken 'dan giet men het in een kommetje' [1351; MNW], Hondert melcteelen 'honderd melkkommen' [1351-1400; MNW]; vnnl. teyle, teele, teile 'bak, kom, kuip' [1599; Kil.], 'aardewerken schotel, kom' in Treckt de sinnen af van al de blaeuwe teylen, Van al dat China sent 'zet je zinnen niet langer op alle blauwe kommen, op alles wat China stuurt' [1625; WNT]; nnl. teil 'aardewerken bak' in eene breede teil met vonkende kolen stond onder den schoorsteen te smeulen [ca. 1868; WNT], 'metalen bak' in (over melk) de halfvolle teilen afroomen [1888; WNT], bezig was kopjes te wasschen in een hel-roode teil [1909; WNT].
Hetzelfde woord als tegel 'steen', maar met Noordzee-Germaanse wegval van -g- tussen klinkers, zoals dat ook gebeurd is in Engels tile 'tegel' < Oudengels tigele, en zie dweil.
Fries: -


  naar boven