1.   schrijn zn. 'kistje'
categorie:
leenwoord
Mnl. schrinen (wrsch. abusievelijk een meervoudsvorm) 'kistje, kastje voor het bewaren van kostbaarheden' [1240; Bern.], scrine, scrijn 'id.' in scrijnmakere 'schrijnwerker, kastenmaker' [1288-1301; VMNW].
Ontleend aan middeleeuws Latijn scrinium 'kist; kastje voor het bewaren van relieken en andere kostbaarheden; doodkist', betekenisuitbreiding van klassiek Latijn scrīnium 'koker voor het bewaren van boekrollen, brievenkistje'. Verdere herkomst onzeker.
Evenzo ontleend zijn: mnd. schrīn; ohd. scrīni (nhd. Schrein); ofri. skrīn; oe. scrīn (ne. shrine); ozw. skrin (nzw. skrin); alle 'schrijn'.
Fries: skryn


  naar boven