|
1. |
ontbijten ww. 'een ochtendmaaltijd nuttigen' categorie: geleed woord Mnl. untbiten 'een (lichte) maaltijd nuttigen' [1240; Bern.], ontbiten 'id.' [1265-70; VMNW], ook 'een stukje eten, iets proeven' in mar saelt hiet van hem ombiten hi steruet 'maar als hij er een hap van neemt, sterft hij' [1287; VMNW]. Dat ic ... No dranc ontbiten noch spise 'dat ik niets zal drinken of eten' [1300-25; VMNW], 'een ochtendmaaltijd nuttigen' in Daer moechdi allen ... ontbiten smorghens vroe [1470-90; MNW-R]. Afleiding met het voorvoegsel ont- van het werkwoord Proto-Germaans *bītan- 'dragen', zie bijten. Os. antbītan; ohd. inbīzan 'iets eten' (waarbij het zn. inbīz 'lichte maaltijd', nhd. Imbiss); ofri. ombita 'ontbijten' (nfri. alleen ombyt zn. 'ontbijt'); oe. onbītan 'iets eten van'. De oorspr. betekenis is algemeen 'iets ergens van eten'. Sinds het late Middelnederlands wordt het woord vooral geassocieerd met een maaltijd in de vroege ochtend. Fries: ombyt (zn.)
|
naar boven
|