1.   beteuterd bn. 'onthutst'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. beteutert 'besluiteloos' [1612; WNT], 'onthutst, versteld' [1613; WNT].
Verl.deelw. van het verouderde werkwoord beteuteren 'verlegen maken, verwarren' [1603; Toll.].
Naast beteuterd staan vele dialectische bijvormen: Zaans betoeterd 'gek' (Boekenoogen 1897) (inmiddels ook standaardtalig, zie betoeterd), Twents 'ontdaan' (Dijkhuis); West-Brabants betetterd (Schuermans 1865-70); West-Vlaams betutterd (Bo 1892). Kil. 1599 noemt betoteren, betotelen 'in beweging brengen, (de geest) in verwarring brengen'. Dit is misschien afgeleid van toteren 'op de hoorn blazen' [1599; Kil.], een variant van toeteren: een frequentatiefvorm van het klanknabootsende Middelnederlandse werkwoord toeten, tuten 'schreeuwen, weergalmen, op de hoorn blazen' [1240; Bern.]. Wanneer men in de Middeleeuwen ten strijde trok, was het blazen op de hoorn het teken tot de aanval. Het bij Kiliaan genoemde betoteren 'vrees aanjagen, in verwarring brengen' kan hiermee wellicht geassocieerd worden.
Literatuur: G. Dijkhuis (1991) Twents Woordenboek, Enschede
Fries: beteutere


  naar boven