|
1.  |
aangenaam bn. 'behaaglijk' categorie: geleed woord Mnl. aenghenaem 'aantrekkelijk, aardig, aangenaam' [ca. 1475; MNHWS], naast mnl. gename 'welgevallig, aangenaam' [1450; MNW]. Afleiding met aan, hier met slechts een versterkende functie en wellicht onder Duitse invloed, van het gelijkbetekenende gename, afleiding (met rekkingstrap) bij het werkwoord genemen, uit ge- en nemen. Mnd. gename; ohd. ganāmi (mhd. genaeme, nhd. angenehm). Daarnaast bestaan ook ohd. nāmi 'aannemelijk, begrijpelijk'; on. næmr 'snel van begrip'; got. anda-nēms 'aangenaam'; < pgm. *nēmi-. De betekenis van aangenaam zal zich voor de Middelnederlandse tijd hebben ontwikkeld via 'geschikt om aangenomen te worden' en 'dat wat men graag aanneemt'. Fries: oangenaam
|
naar boven
|