21.   ar 2
categorie:
verkorting, metanalyse
Zie: arrenslee
22.   arrenslee zn. 'sierlijke slee, getrokken door paarden'
categorie:
verkorting, metanalyse
Vnnl. narrenslee [1617; WNT narreslede]; nnl. arreslede [1740; WNT]. In verkorte vorm nar [1615; WNT nar II], ar [1832; WNT].
Samenstelling uit nar en sle(d)e. Door verkeerde woordscheiding van 'n narreslee (met onbepaald lidwoord) kon dit in de spreektaal arreslee worden (zoals ook gebeurd is in bijv. aak 1, adder, aveelzaad, avegaar, okkernoot). In de schrijftaal bleef de vorm met n- nog tot in de 19e eeuw zeer gebruikelijk.
Het tuig van de paarden voor de ar was rijkelijk voorzien van bellen en riep de gedachte op aan een narrenpak.
23.   attent
categorie:
verkorting
Zie: attentie
24.   attest
categorie:
verkorting
Zie: attestatie
25.   auto zn. 'motorrijtuig'
categorie:
leenwoord, verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. automobiles (mv.) [1897; WNT Supp.], automobiel [1898; WNT]. Eerder al als bn. automobiel 'zichzelf in beweging brengende' [1886; Kramers]. Ook al vroeg de huidige vorm auto [1899; WNT].
Het woord auto wordt algemeen geïnterpreteerd als verkorting van automobiel; beide zijn echter ontleend aan het Frans. Frans automobile 'zichzelf voortbewegend' [1861; Rey] is een bn. en werd pas zelfstandig gebruikt als verkorting van voiture automobile, letterlijk 'zichzelf voortbewegend voertuig' [1876; Rey]. Het is gevormd uit het voorvoegsel auto- 'zelf-' en het bn. mobile 'beweegbaar' (zie mobiel 1). De verkorte Franse vorm auto [1896; Rey] raakte ook in het Nederlands al heel snel ingeburgerd.
In 1886 bouwden Benz in Mannheim en Daimler in Cannstatt een bruikbare benzineauto. Voornamelijk in Frankrijk kreeg de nieuwe vinding veel steun. In de Nederlandse woordenschat is dat vooral te merken aan de ontleningen van namen van auto-onderdelen, bijv. carburateur, carrosserie, carter, radiateur. Opvallend is dat in Frankrijk het woord auto zelf ten onder is gegaan in de concurrentie met het oudere voiture, dat deze betekenis draagt vanaf 1893 [Rey]. Het Nederlandse equivalent van voiture, wagen 1, is in het BN als purisme niet ongewoon; in de meeste Belgische dialecten wordt echter net als in het Nederlands gesproken van auto.
Fries: auto
26.   baak
categorie:
verkorting
Zie: baken
27.   babbel
categorie:
verkorting
Zie: babbelen
28.   baker zn. 'kraamverpleegster'
categorie:
verkorting
Vnnl. baker [1699; Arsy], eerder al in de samenstelling bakermoeder 'kraamverpleegster' [1631; WNT].
Baker is een verkorting van bakermoeder. Het eerste lid is de stam van het Middelnederlandse werkwoord bakeren 'koesteren, warmhouden' [1463; MNW], een afleiding van bakken 1. Het tweede lid moeder is weggevallen, zoals ook bij min en besje (resp. uit minnemoer en bestemoer) gebeurd is.
Alleen Oost-Fries baker 'id.'; nfri. baker.
De verkorting is gestimuleerd doordat baker- de uitgang -er lijkt te hebben die kenmerkend is voor nomina agentis; een werkwoord baken is hier echter nooit bij gevormd, wel een hypercorrecte vorm baakster [1657; WNT baakster].
Het werkwoord bakeren is nog te herkennen in de bn. (oorspr. verl.deelw.) (bruin)gebakerd, heetgebakerd.
bakerpraatje(s) zn. 'kletspraat, onzin'. Nnl. bakerpraatjes "dwaze of kwaadsprekende beuzelpraat, zoals van bakers veel werd gehoord" [1898; WNT]. Gevormd uit baker en praatjes, afleiding van praten, dus 'echte vrouwenpraatjes, lekenpraat, onzin'. ◆ bakermat zn. 'zitplaats voor de baker; plaats van oorsprong'. Vnnl. baeckermatt 'plaats van oorsprong' [1621; WNT], bakermat 'zitplaats voor baker met zuigeling' [1639; WNT]. Gevormd uit de stam van bakeren en mat 1 'kleed'. De letterlijke en de figuurlijke betekenis stonden al in de 17e eeuw naast elkaar; tegenwoordig is alleen de figuurlijke betekenis nog in gebruik.
Literatuur: M. Philippa (1993) 'Balkenbrij', in: OT 63, 26
Fries: baker
29.   balen ww. 'geen zin hebben, iets heel vervelend vinden'
categorie:
geleed woord, verkorting
Nnl. balen [1951; pers.waarn. bij Mak 1971], balen [1963; Nierop 1979], beide in uitroepen en uitdrukkingen als ik heb er (de) balen van, of balen! Pas later als (vervoegbaar) werkwoord balen 'afkeer hebben' [jaren 1960; Nierop 1979, Endt 1972], [1970; Broersma].
Afleiding van het zn. baal.
De uitdrukking balen hangt samen met een andere, oudere uitdrukking er tabak van hebben. Tabak werd vanaf de 17e eeuw overdrachtelijk gebruikt voor 'iets voortreffelijks'. Over onaangename dingen werd dan ironisch gezegd ik heb er tabak van. Om deze uitdrukking meer kracht bij te zetten gebruikte men balen tabak. Dit bleek veelzeggend genoeg om eerst tabak en later ook de rest van de uitdrukking te laten vallen: ik heb er balen tabak van > ik heb er balen van > (het is) balen. In de jaren 1950 en 1960 werden wel termen als balenvent, balenweekend, balenweer, balentempo gebezigd (Mak 1971). Het woord balen werd vervolgens geherinterpreteerd als werkwoord, zodat samenstellingen als baaldag nu als eerste element de werkwoordstam hebben.
Het begrip balen schijnt zijn oorsprong te hebben in het leger, en dan met name het Nederlands-Indische leger van voor 1950.
baaldag zn. 'dag dat men nergens zin in heeft, treurige dag'. Nnl. baaldag 'snipperdag voor wie gewoon geen zin heeft om te werken' [1977; Nierop 1979]. Ook in de jaren 1980 is deze betekenis nog wel in gebruik; de baaldag krijgt in sommige bedrijven zelfs een reglementaire status. In de jaren 1990 veralgemeent de betekenis tot 'dag waarop men baalt'.
Literatuur: J. Mak (1970) 'Balen', in: NTg 63, 339; J. Mak (1971) 'Nogmaals balen', in: NTg 64, 47; M. van Nierop (1964) Woordjes sprokkelen, Antwerpen, 14-19
30.   balling zn. 'verbannene'
categorie:
geleed woord, verkorting
Mnl. banlinc 'verbannene' [1237; CG I, 31], ballinghe (mv.) [1288; CG I, 1273], ballinc [1290; CG I, 1501].
Afleiding van ban of bannen met het achtervoegsel -ling, later met assimilatie -nl- > -ll-.
Mnd. banlink, ballink; mhd. banlinc, ballinc; ofri. balling 'verbannene' (nfri. balling 'verjaagde vogel' [1869], 'verbannene' [1926]).
Doordat het verband tussen de geassimileerde vorm balling en het werkwoord bannen niet meer duidelijk was, kon vnnl. ook een nieuwe synonieme afleiding banneling gevormd worden [1612; WNT recognitie].
Fries: balling

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven