1.   inborst zn. 'karakter, aard'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. inborste 'innerlijke hartstocht' in quade imborste 'boze hartstocht' [1375-1400; MNW-R], zoe huut tserpents inborste tempteirde adame 'vanuit de vurigheid van de slang bracht zij Adam in verzoeking' [1400-20; MNW-R], inborste 'karakter, aard' in al ware yemand van inborste ende van leeringhe weghen goet 'al zou iemand goed van karakter en goed geschoold zijn' [1485; MNW]; bij Kiliaan alleen in de verduitste vorm in-bornst, in-brunst 'vurig karakter, hartstocht' [1599].
Wrsch. ontleend aan Middelhoogduits inbrunst 'innerlijke gloed, hartstocht' (Nieuwhoogduits Inbrunst 'vurigheid'), maar dan al vroeg met volksetymologische aanpassing aan borst 1 'voorzijde van het bovenlichaam', want behalve bij Kiliaan is er geen Nederlandse attestatie met -ru-. Het Duitse woord is gevormd uit brunst in de betekenis 'gloed, hitte', een woord dat pas later in het Nederlands ontleend is als bronst. Het voorvoegsel is het versterkende en ook in het Duits bestaande in- 1 zoals in inslecht 'zeer slecht'; vergelijk ook het min of meer synonieme mnl. ingloedich(eit) 'vurig(heid)' [15e eeuw; MNW].
In de associatie met borst werd ook de betekenis betrokken, die al vroeg niet meer een vurige gemoedstoestand aanduidde, maar neutraal 'gemoedsgesteldheid, karakter, aard', ofwel 'dat wat zich in de borst bevindt'.


  naar boven