1.   inboedel zn. 'roerende goederen in een huis'
categorie:
geleed woord
Mnl. minen gheredesten in boedel 'mijn roerende huisraad' (waarin ghereet 'ter beschikking, gemakkelijk in geld om te zetten') [1282-87; CG I, 644], ook inboel, im-/ymboel, in clederen ende ymboel ende bedden ende ander dingen [begin 15e eeuw; MNW].
Gevormd uit boedel en in, dat hier benadrukt dat het gaat om de goederen ín iemands woning, en niet om zijn hele boedel 'bezit'.
Geheel parallel aan de ontwikkeling van het simplex boedel geldt ook hier, dat de vorm inboedel en de vorm inboel (met syncope van de -d-) nog tot en met de Vroegnieuwnederlandse periode, tot ca. 1700, niet van elkaar werden onderscheiden, ook niet in ambtelijke stukken. Daarna verouderde inboel.


  naar boven