1.   individu zn. 'enkeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. ieder individu die zig aan een misdaad schuldig maakt [1781; WNT].
Ontleend aan Frans individu 'enkeling' [1680; Rey], betekenisvernauwing van 'dat wat een afzonderlijke eenheid vormt en ondeelbaar is' [1377; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn individuum 'id.'. In het klassiek Latijn dient het woord (bij Cicero) ter vertaling van Grieks átomos 'atoom, het ondeelbare', zie atoom. Het is afgeleid van het bn. indīviduus 'ondeelbaar, onscheidbaar', afgeleid met het voorvoegsel in- 2 'niet' van dīviduus 'deelbaar', afleiding van dīvidere 'verdelen, scheiden', zie dividend.


  naar boven