1.   ignorant bn. 'onwetend'
categorie:
leenwoord
Vnnl. ignorant 'onwetend, dom' in dongheleerde volck vul ignoranter vlecken 'het ongeleerde volk vol domme tekortkomingen' [1548; WNT Aanv.].
Via Frans ignorant 'id.' [13e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn īgnōrāns (genitief īgnōrantis), teg.deelw. van īgnōrāre 'niet weten, onbekend zijn met', afleiding van īgnārus 'onkundig', dat gevormd is uit in- 2 'niet' en gnārus 'kundig, bekend met', afleiding van dezelfde stam als in *gnōscere > nōscere 'kennen', zie gnosis, en verwant met kunnen.


  naar boven