1.   oorzaak zn. 'wat noodzakelijk een gevolg met zich meebrengt'
categorie:
geleed woord
Mnl. orsake 'aanleiding' in die vorsten des volc sochten alle dage orsake tjegen hem omme hem te dodene 'de oudsten van het volk zochten alle dagen naar een aanleiding om hem (Jezus) te doden' [1332; MNW-P], die oorsaec der groter toornicheit 'de oorzaak van grote woede' [ca. 1475; MNW]; vnnl. saken die oorsaken geven der vrecheit 'zaken die gierigheid veroorzaken' [1515; MNW].
Afleiding met oor- bij het zn. zaak in de betekenis 'geschil, strijd, rechtzaak'. De oorspr. betekenis is 'grond tot twist en aanklacht, aanleiding tot vijandige handelingen', in overeenstemming met de oudste betekenis van zaak.
Mnd. orsake 'oorzaak' (vanwaar door ontlening nzw. orsak); vnhd. ursache 'id.' [15e eeuw; Kluge] (nhd. Ursache); ofri. orseke, orsake 'id.' (nfri. oarsaak).
Mnl. orsake komt aanvankelijk vooral voor in devote teksten; NEW meent daarom dat het woord is ontleend aan het Hoogduits. Het Nederlandse woord is echter een eeuw eerder geattesteerd, wat deze mogelijkheid minder waarschijnlijk maakt.
Fries: oarsaak


  naar boven