1.   schrijden ww. 'waardig lopen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. sc(h)riden 'met waardige stappen lopen' in so screet si in hemelrike 'zo schreed zij hemelwaarts' [1265-70; VMNW], 'met grote stappen lopen' in Die rese quam na ons gescreden 'de reus kwam naar ons toegestapt' [1340-60; MNW-R], so scriden si eens gangis wt deser tiit in dat ewighe leven 'dan stappen ze vanuit het heden regelrecht in het eeuwige leven' [ca. 1360; MNW].
Os. skrīdan (mnd. schriden); ohd. skrītan (nhd. schreiten); ofri. scrīda; oe. scrīðan; on. skríða (nzw. skrida); alle 'waardig lopen', ohd./oe./on. ook wel 'zweven, glijden e.d.', < pgm. *skreiþan-. Ohd. -t-, os. -d- en ofri. -d- gaan terug op *-d- en dus op generalisering van de klank uit de vervoegingen en afleidingen waarin grammatische wisseling was opgetreden. Oe. -ð- wijst eenduidig op pgm. *-þ-, zodat een onderliggende pie. *-dh- > pgm. *-d- onmogelijk lijkt. Voor de ablautende afleiding *skridi- 'stap; gang' zie schrede.
Mogelijk verwant met Litouws skríesti 'ronddraaien, vliegen'; < pie. *skreit- (LIV 563), een dentaaluitbreiding van een wortel *skrei- (LIV 562), en daardoor verwant met: Litouws skriẽti 'vliegen, rondzweven', Lets skrìet 'lopen, vliegen'; en, als het woord een s-mobile bevat, tevens Oudkerkslavisch krilo 'vleugel' (Tsjechisch křídlo) < pie. *skrei-dhlo-.
Fries: -


  naar boven