1.   moer 1 zn. 'ring met schroefdraad'
categorie:
verkorting
Nnl. alwaar de vaarschroef de moerschroef raakt [1736; WNT vaarschroef], de moer van eene schroef [1766; Sewel NE], de Moer of Moerschroef ... is dat deel, 't welke om de vaar word bewoogen, of waar in de vaar draait [1778; WNT vaar I], Een ijzeren pen, welke in haar moer in den achtersten staander is doorgeschroefd [1811; WNT].
Verkorting van moerschroef 'moer', waarin het eerste lid de samengetrokken vorm van moeder is na wegval van de intervocalische -d-. Daarnaast stond de vaarschroef of vaar 'schroefbout' met daarin de samengetrokken vorm van vader, maar dat woord is in tegenstelling tot moer nu verouderd.
Fries: moer


  naar boven