1.   tumor zn. 'gezwel'
Vnnl. tumor "ghezwel, buil" [1663; Meijer].
Ontleend aan Latijn tumor 'gezwel (zowel medisch als algemeen)', afgeleid van tumēre '(op)gezwollen zijn', verdere herkomst onduidelijk, misschien verwant met duim.
Fries: tumor


  naar boven