1.   kwakzalver zn. 'onbevoegde geneesheer'
categorie:
geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend, uitleenwoord
Vnnl. quacksalver 'rondreizend verkoper van wondermiddeltjes' in die quacksaluers ... daer lieghen sij veel lueghenen toe 'die kwakzalvers vertellen daar veel leugens bij' [1543; WNT], quacksaluers ... afzetters ... dieuen ende quaetdoenders te wesen [1563; WNT], quacksalver 'insmeerder, zalfdokter, verkoper van geneeskrachtige olieën, masseur, rondreizend geneesheer en apotheker' [1599; Kil.], bij uitbreiding 'iemand die mooie praatjes verkoopt, oplichter' in hy ... en wierdt ... niet meer als een quacksalver geacht [1652; WNT].
Volgens een oude theorie is kwakzalver gevormd uit mnl. quacken 'opscheppen, praatjes verkopen', een bijbetekenis van het klanknabootsende ww. quacken (nnl. kwaken) 'geluiden maken als een kikker of eend', en zalver 'verkoper van zalf', zie zalf; een kwakzalver is dan een onbetrouwbare verkoper van nutteloze geneesmiddelen (Kluge, BDE, Vercoullie 1890). Er bestond ook een ww. kwakzalven, in quacksaluen 'zalf en geneesmiddelen verkopen; leugens vertellen en bedriegen' [1573; Thes.]; Vercoullie gaat ervan uit dat dit werkwoord is afgeleid van kwakzalf 'prulzalf, slecht geneesmiddel' [1578; WNT kwakzalf I], gevormd met hetzelfde quacken 'opscheppen, praatjes verkopen', en dat kwakzalver een afleiding is van het ww. kwakzalven. Volgens FvW en MNW sluit het eerste element van kwakzalver aan bij kwakkelen. Mnl. quackelen betekent zowel 'beuzelen, babbelen' als 'sukkelen'; de verdere herkomst is onduidelijk, al is verband met kwak 'klodder', ook 'beuzeling, wissewasje' (zie kwakken), niet uitgesloten. Een kwakzalver is dan een verkoper van geneesmiddelen die beuzelpraat verkoopt, of een genezer die sukkelt en knoeit bij zijn werk als oplapper van zieken. Een vierde mogelijkheid (Toll.) is dat het eerste lid het woord kwak 'klodder' is en dat een kwakzalver dus genoemd is naar de kwakjes zalf die hij verkoopt.
In een vindplaats uit 1392 [Toll.] staat tot quacsalven ... II guld [MNW quacsalven]; het is niet duidelijk of hier de onbep. wijs van een ww. quaksalven staat of het meervoud van een zn. quacksalve, maar hieruit blijkt wel dat een dergelijk woord al in het Middelnederlands bestond. Uit de context, een ziek paard dat voedsel en medicijnen nodig heeft, blijkt geen denigrerende betekenis; als er een zn. quacksalve staat, kan dit heel goed neutraal 'huismiddeltje' betekenen (WNT). Ook bij Kiliaan in 1599 is niet echt sprake van de huidige ongunstige betekenis. Lovend is het woord echter nooit geweest: Kiliaan stelt quacksalver gelijk met kladsalver, een woord dat evenmin als kladschilder erg positief klinkt (MNW).
Het Nederlandse woord is ontleend als Engels quacksalver 'onbevoegde arts' [1579; BDE], later meestal verkort tot quack 'kwakzalver, oplichter' [1638; BDE], en als Duits Quacksalber 'kwakzalver' [16e eeuw; Kluge], Deens en Noors kvaksalver, Zweeds kvaksalvare.
Fries: kwaksalver


  naar boven