|
1. |
kwadrant zn. 'een kwart van een cirkeloppervlak' categorie: leenwoord, Mnl. doen maecken eenen torre ende quadrant 'een toren laten maken met horloge' [1481; Stall. II, 121]; vnnl. een sonnen urwerck, een quadrant, een sonnen wijser [1567; WNT zon], quadran 'horloge, zonnenwijzer' [1599; Kil.]; dan ook 'vierde deel van een cirkel of boog' in een quadrant des meridiaens [1614; WNT vervulsel]; nnl. quadrant, kwadrant 'kwartcirkel' in tabellen ... de sinus en tangenten voor alle graden van den quadrant 'tabellen (met) de sinus en tangens van alle graden van de kwartcirkel' [1740; WNT Aanv. sinus]. Internationale nieuwvorming op basis van Latijn quadrāns (genitief quadrantis) 'vierde deel', teg.deelw. van quadrāre 'vierkant maken', zie kwadraat. In het Nederlands mogelijk ontleend aan Frans quadrant 'gradenboog, meetinstrument' [1567; TLF], eerder al 'kwartcirkel' [15e eeuw; TLF]. Het woord quadrant, oorspr. 'vierde deel van een cirkel' werd bij overdracht ook gebruikt voor allerlei meetinstrumenten die een gradenboog, wijzerplaat of kompasroos van 90 graden hadden. Fries: kwadrant
|
naar boven
|