1.   kut zn. 'vagina'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. die cutt kussen (in een beschrijving van de favoriete bezigheden van een groep Leuvense studenten) [1532-1600; WNT], kutte der vrouwen schamelheyt 'kut, het schaamdeel van de vrouw' [1563; Meurier], cutte 'vagina' [1599; Kil.].
Mnd. kutte 'kut'; mhd. kotze 'hoer', Beiers kütze 'deel van de ingewanden'; < pgm. *kutjō-, *kuttō-. Nde. kusse 'kut'.
Mogelijk verwant met kot 'hut e.d.' (FvW), maar het betekenisverband is niet overtuigend. Onwaarschijnlijk is ook verwantschap met pgm. *kweþ- 'onderlijf, buik', waaruit o.a. Oudnoords kviðr 'onderlijf, buik' en Gotisch qiþus 'baarmoeder'. Wrsch. is kut een substraatwoord, verwant met kuit 1 en kont. Ook onl. quintuc 'hondsvot' [8e eeuw; LS] zou verwant kunnen zijn.
Fries: kut


  naar boven