1.   dreigen ww. 'iets onaangenaams in het vooruitzicht stellen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. dreeghet (3e pers. ev.) 'dreigt, bedreigt' [1240; Bern.], dreigen 'waarschuwen' [1240; Bern.], dreiget (3e pers. ev.) 'bedreigt' [1270-90; CG II, Moraalb.]; vnnl. dreecht (3e pers. ev.) 'stelt (vreselijke dingen) in het vooruitzicht' [ca. 1500; WNT], dreyght (3e pers. ev.) 'waarschuwt, dreigt' [1606; WNT], driegen 'dreigen' [1617; WNT].
Os. thrēgian 'dreigen' (mnd. dreigen) is de enige naaste verwant binnen de Germaanse talen; de Nederlandse en os. vormen wijzen op pgm. *þraigian- 'dreigen'. Mnl. drouwen, druwen 'dreigen'; os. githrōon 'bedreigen'; ohd. drewen, drouwen 'dreigen' (nhd. drohen), oe. þrēan, þrēagan 'dreigen', ofri. þrūwan 'dreigen', nde. true 'dreigen' gaan terug op een wortel pgm. *þrau- 'dreigen'.
De verdere herkomst van het woord is onzeker. Mogelijk staat het in verband met got. þreihan 'dringen, persen' bij de wortel pgm. *þrinh- 'dringen', zie dringen; dit sterke werkwoord is dan door het verdwijnen van de -n- voor pgm. -h- overgegaan naar de eerste klasse: *þrīhan (zie de gotische vorm), waarbij een ablautsvorm *þraih behoort. Van die vorm zou, met ontwikkeling van -h- > -g- volgens de grammatische wisseling, een causatief *þraigjan- kunnen zijn gevormd. De betekenisontwikkeling zou dan van 'door iets heen drukken' naar 'drukken, aandringen' en 'dreigen' zijn gegaan. Het probleem hierbij is dat het werkwoord in de vorm dreigen alleen in het Nederlands en Nederduits voorkomt. Bij deze groep behoort mogelijk echter ook mhd. drīhen 'vlechten', zie driegen, dat ook de -n- verloren kan hebben, zodat de verklaring daarin steun kan vinden.
De verschillende Nederlandse vormen hangen samen met het feit dat pgm. -ai- in het Nederlands zowel gemonoftongeerd tot lange -e- als in de vorm -ei- voorkomt. De vormen met -ie- vertonen een regionale ontwikkeling van de lange -e-.
dreiging zn. 'dreigend gevaar'. Mnl. dreiginge 'het dreigen' [1240; Bern.]; vnnl. dreyginghe 'waarschuwing' [1596; WNT], dreiging 'dreigend gevaar, het op til zijn van iets onaangenaams' [1646; WNT]. Afgeleid met het achtervoegsel -ing. ◆ dreigement zn. 'dreigende woorden, bedreiging'. Mnl. dreeghement 'bedreiging' [1492; Gail.Brugge]. Afleiding met -ment.


  naar boven