1.   korzelig bn. 'humeurig, prikkelbaar'
categorie:
geleed woord
Vnnl. korsel 'humeurig, prikkelbaar' in [Mars is] die planete vanden corselen menschen [1514; WNT], korselig 'id.' in Korselige Kes 'korzelige Kees' [1615; WNT]; nnl. een zeer korzelig man [1726; WNT].
Afgeleid van het gelijkbetekenende, maar inmiddels reeds lang verouderde vnnl. korsel/korzel met het achtervoegsel -ig, dat het woord beter als bn. herkenbaar maakte. Vnnl. korsel gaat wrsch. terug op een werkwoord *korsen dat is overgenomen uit Oudfrans corcer 'boos worden', een nevenvorm van het huidige werkwoord courroucer 'id.', dat is ontstaan uit vulgair Latijn *corruptiare, bij klassiek Latijn corrumpere 'te gronde richten, bederven', zie corrumperen. Een vergelijkbare afleiding is West-Vlaams korzei 'korzelig', dat ontleend is aan Picardisch courcé < courroucé, het verl.deelw. van hetzelfde Franse werkwoord (Debrabandere 2002). Afleiding van een werkwoord korren in de betekenis 'mopperen' (FvW) is onwaarschijnlijk (Heeroma 1942).
Literatuur: K. Heeroma (1942), 'Etymologische aantekeningen: 7. Korzelig en verwante woorden', in: TNTL 61, 95-97
Fries: -


  naar boven