1.   corrumperen ww. 'bederven'
categorie:
leenwoord
Mnl. corrumpert (3e pers. ev.) 'bederft' [1287; CG II, Nat.Bl.D], eene ledere ... niet ghecorumpeirt 'een ladder ... niet versleten' [1336; Gail.Haz.].
Al dan niet via Oudfrans corrumpre 'bederven' [1160] (Nieuwfrans corrompre) ontleend aan Latijn corrumpere 'te gronde richten, bederven', gevormd uit com- 'samen, met' en rumpere 'breken', zie roven.
corruptie zn. 'bederf; omkoping'. Mnl. corruptie 'verderf' [1354; MNW vort], co(r)rupcie 'corruptie' in by ghiften, corruptien of andersins [1477; MNW wethouderschap]. Al dan niet via Frans corruption [12e eeuw] ontleend aan Latijn corruptiō 'bederf'. ◆ corrupt bn. 'omkoopbaar'. Vnnl. corrupt 'onrein, sterfelijk' [1503; WNT twijfelen], 'smerig' [1566; WNT vocabel]; nnl. 'bedorven (van tekstgedeelten)' [1825; WNT trouwens], 'omkoopbaar, (politiek) zeer onbetrouwbaar' [1934; WNT prevaleeren]. Al dan niet via Middelfrans corrupt (dit is echter al in de 16e eeuw verdwenen) ontleend aan Latijn corruptus 'bedorven', verl.deelw. van corrumpere.
Fries: korrumpearje


  naar boven