1.   kepie zn. 'soldatenhoofddeksel met klep'; (BN) 'uniformpet'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. kepie 'soldatenhoofddeksel' in een doelmatige, eenvoudige kepie [1883; Groene Amsterdammer], 'uniformpet (bijv. van een postbode)' in het ventje met zijn kepi en den gevulden brievenzak [1946; De Clerck 1981].
Ontleend aan Frans képi 'cilindervormig militair hoofddeksel' [1809; TLF], ontleend aan Zwitsers-Duits Käppi, verkleinwoord van Kappe 'muts, kap', vergelijk kap 1 'hoofddeksel'.
De képi was het standaardhoofddeksel in het Franse leger, maar wordt nu alleen nog gedragen door de gendarmerie (rijkspolitie) en het vreemdelingenlegioen. Ook in Nederland en België hebben leger en politiekorps perioden gekend waarin de kepie tot het uniform behoorde. In het BN heeft de betekenis van het woord zich vanwege de gelijkenis uitgebreid naar 'dienst- of uniformpet in het algemeen'. Zie ook sjako.
Fries: -


  naar boven