1.   huzaar zn. 'soldaat van de lichte ruiterij'
categorie:
leenwoord
Vnnl. een deel Hussaren 'een afdeling huzaren' [1599; Van Meteren].
Ontleend aan Hongaars huszár 'licht bewapende ruiter', wrsch. via een West-Europese taal, bijv. Duits Husar [15e eeuw; Pfeifer]. Het Hongaarse woord werd ontleend aan Kroatisch hùsār, gùsār, uit ouder gursar, kursar 'piraat, vrijbuiter', dat weer via Italiaans corsaro is ontleend aan middeleeuws Latijn cursarius 'id.', afleiding van cursus 'rooftocht', een specifieke betekenis van klassiek Latijn cursus 'rit, reis', afleiding van currere 'lopen', zie coureur.
Een oudere, minder waarschijnlijke etymologie, die nog steeds door enkele etymologische woordenboeken wordt gegeven (Kluge, Rey) is dat het Hongaarse woord een afleiding zou zijn van Hongaars húsz 'twintig', op grond van een wet uit 1435 dat elke grootgrondbezitter per twintig horigen één bereden soldaat aan de keizer moest leveren.
Mátyás Corvinus, koning van Hongarije van 1458-90, richtte in 1485 een huzarencorps op en voerde daarmee succesvol oorlog tegen de Turken. In de 16e eeuw en later werd het concept van licht bewapende (meestal alleen sabel en lans) en daardoor snel en wendbaar opererende ruiters overgenomen door diverse andere legers in Europa. In dezelfde periode zijn bijv. overgenomen Frans houssari (mv.) [1532; Rey] > hussard; Engels hussayres (mv.) [1532; OED] > hussar. Huzaren werden beschouwd als elitetroepen en hadden in de regel een opvallend en kleurrijk uniform. Dit geldt nog steeds voor de enkele huzarenregimenten die het huidige Nederlandse leger nog rijk is.


  naar boven