1.   schrikkeljaar zn. 'jaar waarin 29 februari voorkomt'
categorie:
geleed woord
Mnl. sc(h)rickeljaer 'schrikkeljaar' in es telken vier iaren Scrickeliaer 'is het om de vier jaar schrikkeljaar' [1351; Jansen-Sieben 1968]; vnnl. ook So was hy gheboren ... Up den scrickeldach '... op de aan februari toegevoegde dag' [1525; iWNT].
Het eerste lid in schrikkeljaar en schrikkeldag is afgeleid van schrikken in de oude betekenis 'een grote stap of een sprong nemen'. Vrij vertaald is een schrikkeljaar dus een 'jaar dat verspringt'. Op dezelfde manier is het Middelnederlandse synoniem lopeliaer [ca. 1375; Jansen-Sieben 1968] gevormd bij lopen in een oude betekenis 'springen'. De -el- is hier een betekenisloze verbindingslettergreep, zoals in mnl. werkeldach 'werkdag', rusteldach 'rustdag', sitteldach 'dag waarop een bepaalde zitting wordt gehouden'. Tot op heden bestaan de woorden vastelavond 'vastenavond' en schortelwoensdag 'de woensdag voor Pasen, waarop het klokgelui en de orgelmuziek worden opgeschort tot paaszaterdag'.
Literatuur: R. Jansen-Sieben (1968), De natuurkunde van het geheelal. Een 13de-eeuws middelnederlands leerdicht, Brussel, 283 en 444; Schönfeld, par. 152; Philippa (1999), 17-18
Fries: skrikkeljier


  naar boven