1.   bio- voorv. 'biologisch'
categorie:
geleed woord
Nnl. biogas 'gas gewonnen uit huishoudelijk afval' [1982; Reinsma 1984], Bio-bak [1992; Coster 1999].
Afkorting van het bn. biologisch 'milieuvriendelijk' [1999; Dale], een betekenisuitbreiding van het oudere woord biologisch 'op de biologie betrekking hebbend' die ontwikkeld is onder invloed van biologisch-dynamische landbouw 'milieu-vriendelijke landbouw'.
De productiviteit van dit voorvoegsel in deze betekenis is betrekkelijk jong. In oudere woorden met bio-, zoals biografie 'levensbeschrijving', biochemie 'chemie die de levende stof bestudeert' [1886; Sijs 2001], biologie 'leer der levensverschijnselen' [1824; Weiland], is het eerste woorddeel een afleiding van Grieks bíos 'leven' (zoals in bijv. amfibie en bioscoop; verwant met kwiek en bijv. Latijn vīta 'leven' zoals in vitaal) en wordt het ook in andere talen gebruikt. Deze oudere betekenis heeft bio- ook nog in het relatief jonge woord bio-industrie, dat letterlijk 'industrie van levend goed', ofwel 'sterk gemechaniseerde dierenfokkerij' [1975; Reinsma], dat dus geen 'biologische' of 'milieuvriendelijke industrie' betekent.
Fries: bio-


  naar boven