1.   gong zn. 'slaginstrument'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gong(e) en eerst ook nog wel in de vorm gom 'muziekinstrument met signaalfunctie' in de gongen syn ronde beckens (... die gebruikt worden zoals bij ons de klokken om te beiaarden) [ca. 1603; WNT Aanv.], 'oosters muziekinstrument' in Javaanse speeltuigen, als pijpen, gomme, trommen en trompetten [1685; WNT].
Ontleend aan Maleis gõng of Javaans gong, wrsch. een klanknabootsende vorming.
In het Engels ook reeds ca. 1600 via het Spaans of Portugees in de vorm gongo [OED], later gong [1697; OED].


  naar boven